Nederlandse charters van de vrijheid

Nederlandse charters van de vrijheid

De Nederlandse documenten die samen de grondwet vormen van de republiek, worden bewaard in het Nationaal Archief. Hieronder de afbeeldingen van de oorspronkelijke bronnen.

Groot Privilege (1477)

De Noord-Nederlandse gewesten Holland en Zeeland kregen in 1477 een eerste vorm van zelfbestuur. Deze vrijheid werd verleend door landvoogdes Maria van Bourgondië.

Pacificatie van Gent (1576)

De Pacificatie werd bewaard in het Archief van de Staten van Holland. De Pacificatie was vooral voor Holland van belang, omdat daarin ondermeer het stadhouderschap van Willem de Zwijger werd vastgelegd.

De Unie van Utrecht (1579)

Bedoeld als reactie op de Unie van Atrecht waarin de zuidelijke provincies zich trouw verklaarden aan de Spaanse koning.

Op 23 januari 1579 tekenen Holland, Zeeland, Gelre, Utrecht en Groningen ‘de Nadere Unie’, beter bekend als de Unie van Utrecht. Later dat jaar sluit een aantal Vlaamse en Brabantse steden zich hierbij aan. De ondertekenaars verklaren zich solidair tegen de Spaanse overheersing en spreken af dat de gewesten zelf de godsdienstkwestie mogen regelen.

“…mits dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken…”

“Placcaet vande Staten generael vande geunieerde Nederlanden: byden welcken … men verclaert den coninck van Spaegnien vervallen vande Ouerheyt ende Heerschappije van dese voors. Nederlanden”

Acte of Plakkaat van Verlatinghe (1581)

Het document van de Unie bevond zich in het Archief van de Raad van State en het Plakkaat in het Archief van de Staten-Generaal.

Dit detail maakt duidelijk dat de Unie een product was uit de tijd dat de Nederlanden nog deel uit maakten van het Spaanse koninkrijk (de Raad van State was toen het belangrijkste adviesorgaan).

Het Plakkaat was een product van rebellie; de Staten-Generaal was het belangrijkste vertegenwoordigende orgaan van Nederland en sprak namens het volk.

Bij de Pacificatie van Gent (1576) werd onder meer het volgende overeengekomen:

  • De Spaanse troepen zouden gezamenlijk verdreven worden.
  • Zo spoedig mogelijk na vertrek van de troepen zouden de Staten-Generaal bijeenkomen om de algemene zaken (onder meer de godsdienst) definitief te regelen.
  • Tot genoemd tijdstip zou Willem van Oranje de positie die hij tot dan toe had behouden en zou de uitvoering van de plakkaten tegen de ketterij worden geschorst.
  • In Holland en Zeeland zou uitoefening van de protestantse godsdienst steeds geoorloofd blijven, terwijl in de andere gewesten de Rooms-Katholieke godsdienst niets in de weg zou worden gelegd.

Om een indruk te geven van wat in de Unie van Utrecht zoal werd geregeld, hier een kort overzicht van de inhoud er van.

  • Het verdrag bestond uit een préambule en 26 artikelen. In de préambule werd uitdrukkelijk bepaald dat de aangesloten gewesten gebonden wilden blijven aan de Pacificatie van Gent, en dat de onderhavige Unie diende als een nader verbond tot bescherming tegen de listen van de vijand.
  • Men zou kunnen zeggen dat Art. I de structuur van de Unie aangaf: enerzijds werd er in bepaald dat de gewesten naar buiten (naar de vijand) toe verbonden waren alsof zij één provincie waren, anderzijds werd er in bepaald dat de privilegiën en andere rechten van iedere provincie en stad geëerbiedigd moesten worden. Zoals men ziet zijn dit twee punten die niet zeer goed met elkaar te verenigen zijn. Van Deursen merkt hierover op dat het tweede punt de voorrang had; handhaving van de privilegiën was immers het eigenlijke oorlogsdoel. Naast genoemde punten bevat Art. I een geschillenregeling: geschillen binnen een provincie worden beslist door de gewone rechter.
  • Art. II was een uitwerking van Art. I.
  • Art. III betrof de onderlinge hulpverlening.
  • Art. IV handelde over de versterking van grenssteden; de helft van de kosten hiervan zouden door de Generaliteit worden gedragen. Art. V en Art. VI bepaalden dat ter bekostiging van deze versterkingen belastingen zouden worden geheven.
  • Art. VII bepaalde dat de steden gehouden zouden zijn om zo nodig garnizoenen te herbergen. De soldij van deze garnizoenen zou echter door de verenigde provincies moeten worden betaald.
  • Art. VIII regelde de dienstplicht.
  • Art. IX bepaalde welke zaken bij eenparigheid en welke zaken bij meerderheid moesten worden beslist. Indien tussen de provincies onenigheid zou ontstaan moest daarover beslist worden door de stadhouders.
  • Art. X en Art. XI bepaalden dat voor: 1. het aangaan van een verbond door afzonderlijke provincies of steden met naburige heren of landen; en 2. het deelnemen van andere heren, landen of steden in de Unie; eenstemmigheid was vereist.
  • Art. XII bepaalde dat de provincies overeenstemming moesten bereiken over het muntstelsel (overigens behielden de provincies zelf het muntrecht).
  • Art. XIII handelde over de godsdienst. Het belangrijkst is wellicht de slotpassage, welke luidde: … mits dat een yder particulier in sijn Religie vrij sal moegen blijven, ende dat men nyemant ter cause van de Religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken, volgende die voorsz. Pacificatie tot Ghendt gemaeckt.
  • Art. XIV en Art. XV behelsden de positie van (ex-)kloosterlingen.
  • Art. XVI bepaalde dat geschillen tussen enkele provincies beslist moesten worden door de andere provincies.
  • Art. XVII verbood de provincies andere landen aanleiding te geven hen de oorlog te verklaren.
  • Volgens Art. XVIII mocht geen der provincies zonder toestemming van de anderen accijnzen en dergelijke invoeren; deze lasten mochten voor de anderen ook niet hoger zijn dan voor de eigen ingezetenen.
  • Art. XIX en Art. XX regelden de wijze waarop de vergaderingen moesten worden gehouden en bijeengeroepen.
  • Art. XXI en Art. XXII regelden de uitleg en de wijziging van het Unieverdrag.
  • In Art. XXIII beloofden de gewesten plechtig het Unieverdrag na te zullen komen; iets dat in strijd er mee zou worden gedaan zou nietig zijn.
  • In Art. XXIV en Art. XXV werden verschillende categorieën mensen opgenoemd die bij ede moesten verklaren zich aan de Unie te houden.
  • Art. XXVI ten slotte bepaalde dat van het Unieverdrag brieven moesten worden opgesteld en ondertekend.

 

naar boven |