Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden (1814)

Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden (1814)

EERSTE HOOFDSTUK


Van den Souvereinen Vorst.


Artikel 1.

De Souvereiniteit der Vereenigde Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Koninklijke Hoogheid WILLEM FREDERIK Prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de na te melden bepalingen.


Artikel 2.

Voor wettige nakomelingen van den Souvereinen Vorst worden gehouden alle de zoodanige, welke gesproten zijn uit een huwelijk, aangegaan met onderling goedvinden van Denzelven en de Staten-Generaal.


Artikel 3.

De Souvereiniteit versterft bij regt van eerstgeboorte, des dat de oudste zoon van den overleden Vorst, of wel het mannelijk oir van den oudsten zoon bij representatie opvolgt.


Artikel 4.

Bij ontstentenis van manneljk oir uit den oudsten zoon gesproten vervalt de Souvereiniteit aan diens broeders of hun mannelijk oir, insgelijks bij regt van eerstgeboorte en representatie.


Artikel 5.

Bij geheele ontstentenis van mannelijk oir wordt de Souvereiniteit geërfd bij de dochters of derzelver nakomelingen, op gelijke wijze als te voren.


Artikel 6.

Bij ontstentenis van nakomelingschap uit den tegenwoordigen Souvereinen Vorst, Prins Willem Frederik van Oranje-Nassau, vervalt de Souvereiniteit aan Deszelfs zuster, Prinses Frederika Louisa Wilhelmina van Oranje, Douairiere van wijlen Carl George August Erfprins van Brunswijk Lunenburg, of Hare wettige nakomelingen uit zoodanig nader huwelijk, als door Dezelve ingevolge artikel 2 mogt worden aangegaan.


Artikel 7.

Indien ook de wettige nakamelingschap van deze Vorstin ontbreekt, zal het erfregt overgaan op het wettig mannelijk oir van Prinses Carolina van Oranje, zuster van wijlen Prins Willem den Vijfden en Gemalinne van wijlen den Prins van Nassau-Weilburg, insgelijks bij regt van eerstgeboorte en representatie.


Artikel 8.

Wanneer bijzondere omstandigheden eenige verandering in de Erfopvolging mogten noodzakelijk maken, is de Souvereine Vorst bevoegd daaromtrent eene wet aan de Staten Generaal voor te dragen.


Artikel 9.

Ingevalle er geen bevoegde Erfopvolger volgens het tot nu voorgestelde mogt bestaan, zal de regerende Vorst verpligt zijn een opvolger aan de Staten-Generaal voor te dragen.


Artikel 10.

De Staten Generaal, deze voordragt goedgekeurd hebbende, zal de Souvereine Vorst als dan dien opvolger ter kennisse van den volke brengen, op de wijze waarop alle andere wetten worden gepromulgeerd.


Artikel 11.

Indien door onvoorziene omstandigheden zulk een opvolger niet mogt benoemd zijn vóór het overlijden van den regerenden Vorst, zullen de Staten Generaal eenen opvolger benoemen, uitroepen en aan den volke bekend maken.


TWEEDE AFDEELING.


Van het inkomen der Kroon.


Artikel 12.

De Souvereine Vorst geniet een jaarlijksch inkomen van vijftien maal honderd duizend gulden, op de wijze bij de twee volgende artikelen bepaald en er wordt wijders een behoorlijk zomer- en winter-verblijf voor Hem in gereedheid gebragt en onderhouden.


Artikel 13.

Bij de wet kan worden bepaald, dat aan den Souvereinen Vorst, des verkiezende, tot gedeeltelijke voldoening van het gemelde jaarlijksch inkomen, in vollen eigendom, als patrimonieel goed, zal worden overgegeven zoo veel domeinen, als een zuiver inkomen van vijf tonnen gouds of daaromtrent opbrengen.


Artikel 14.

Het overige gedeelte van dat jaarlijksch inkomen wordt gevonden uit het vruchtgebruik van daartoe nader te bestemmen goederen, of uit de eerste en gereedste penningen van den Lande.


Artikel 15.

De Souvereine Vorst en de Prinsen en Prinsessen van den Huize genieten vrijdom van alle personele lasten en beschreven middelen, met uitzondering van de verponding.
De gebouwen echter tot Derzelver gebruik of woning bestemd, blijven ontheven van alle reële lasten. Geene exemptiën van consumtive middelen zullen door Hen noch Hunne hofhoudingen genoten worden.


Artikel 16.

De Souvereine Vorst rigt Zijn Huis naar eigen goedvinden in.


Artikel 17.

De oudste zoon van den Souvereinen Vorst is de eerste onderdaan van zijnen vader.
Als Erfprins wordt Hem gegeven den titel van Koninklijke Hoogheid.
De overige Prinsen en Prinsessen van den Huize blijven voeren den titel van Doorluchtige Hoogheid.


Artikel 18.

De Erfprins ontvangt in deze hoedanigheid uit ’s Lands kas eene jaarlijksche som van honderd duizend gulden, te rekenen van den tijd, dat Hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben bereikt.


DERDE AFDEELING.


Van de voogdij des Konings.


Artikel 19.

De Souvereine Vorst is meerderjarig, als Zijn achttiende jaar vervuld is.


Artikel 20.

Ingevalle van minderjarigheid, staat de Souvereine Vorst onder de voogdij van personen uit het Vorstelijk Huis en eenige aanzienlijke inboorlingen van den Lande. Deze voogdij wordt vooraf beraamd door zijnen voorganger en de Staten Generaal.


Artikel 21.

Indien de schikking, betreffende de voogdij, door onvoorziene omstandigheden te voren niet mogt gemaakt zijn, wordt daarin door de Staten Generaal op dezelfde wijze, als in het vorig artikel, voorzien, met overleg, zoo veel mogelijk, van eenige der naaste bloedverwanten uit den Vorstelijk Huize.


Artikel 22.

Bij het overlijden van den Souvereinen Vorst vergaderen de Staten Generaal zonder eenige oproeping. De leden, welke zich, na verloop van acht dagen na den sterfdag, in de residentie bevinden, openen de buitengewone vergadering.


VIERDE AFDEELING.


Van het regentschap.


Artikel 23.

Gedurende de minderjarigheid van den Souvereinen Vorst wordt het regt der Souvereiniteit waargenomen door één Regent.
Deze Regent wordt door den Souvereinen Vorst en de Staten Generaal te voren benoemd. Op gelijke wijze mag worden vastgesteld de opvolging in het regentschap tot de meerderjarigheid van den Erfopvolger toe.


Artikel 24.

Wanneer door onvoorziene omstandigheden bij het leven van den Overleden Vorst geene schikking omtrent het regentschap zelve gemaakt is, wordt daarin door de Staten Generaal voorzien.
Ingevalle de bepaling omtrent de opvolging in het regentschap niet mogt gemaakt zijn, wordt die opvolger door den Regent en de Staten Generaal gezamenlijk benoemd.


Artikel 25.

De gemelde schikkingen omtrent een regentschap hebben mede plaats, ingevalle de Souvereine Vorst buiten staat geraakt de regering waartenemen.
Wanneer aan den Raad van State, zamengesteld uit de leden, daarin gewone zitting hebbende, en de hoofden der ministeriële departementen, na een naauwkeurig gemeenschappelijk onderzoek gebleken is, dat zulk een geval bestaat, roept dezelve Raad de Staten Generaal bijeen, ten einde daarin achtervolgens de vastgestelde bepalingen, gedurende het bestaande geval, te voorzien.


Artikel 26.

Wanneer de Erfprins in zoodanig geval meerderjarig is, zoo is Hij van regtswege Regent.
Indien Hij als dan nog minderjarig is, zal het souverein gezag, in dit en de andere gevallen, bij artikel 11 en 24 omschreven, worden uitgeoefend door den Raad van State, zamengesteld op dezelfde wijze, als bij artikel 25 is vermeld, tot dat daaromtrent door de Staten Generaal zal zijn voorzien.


Artikel 27.

Indien de Souvereine Vorst geene der schikkingen, bij artikel 9, 20, en 28 vermeld, met de Staten Generaal beraamd heeft, verklaren deze plegtiglijk, welk geval er bestaat, en voorzien daarin vervolgens op de gronden hier voren gelegd.


VIJFDE AFDEELING.


Van de inhuldiging des Konings.


Artikel 28.

De Souvereine Vorst legt, bij het aannemen der regering, in de vergadering der Staten Generaal, den volgenden eed af:
“Ik zweer, dat Ik eerst en bovenal de grondwet van de Vereenigde Nederlanden zal onderhouden en handhaven, en dat Ik wijders de onafhankelijkheid van den Staat, de vrijheid en welvaart van deszelfs ingezetenen, met alle mijne krachten bevorderen zal.
Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!”


Artikel 29.

Na het afleggen van den voormelden Eed wordt de Souvereine Vorst ingehuldigd bij de Staten Generaal met de volgende plegtige verklaring:
“Wij zweren, dat wij, krachtens de grondwet van dezen Staat, U hulden en ontvangen als Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden; dat wij Uwe hooge en souvereine regten zullen bewaren en onderhouden, U getrouw en gedienstig zullen wezen in de bescherming van Uwen persoon en staat, en voorts alles doen, wat goede en getrouwe Staten Generaal schuldig zijn en behooren te doen.
Zoo waarlijk helpe ons God almagtig!”


Artikel 30.

De beëediging van den Souvereinen Vorst en de inhuldiging bij de Staten Generaal zullen plaats hebben in de stad Amsterdam, als de hoofdstad.


Artikel 31.

Na dat deze beëediging en inhuldiging door den Souvereinen Vorst zullen zijn ter kennis gebragt van de Staten der Provinciën of Landschappen, brengen deze aan Hem hunne hulde toe, in maniere als volgt:
“Wij zweren, dat wij U, den wettigen Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden, steeds gehouw en getrouw zullen zijn in de bescherming van Uwen persoon en staat; dat wij, achtervolgens de verpligtingen ons bij de grondwet opgelegd, de bevelen door U ofte Uwentwege aan ons gegeven, zullen gehoorzamen; voorts alle Uwe dienaren en raden, in de nakoming van dezelve, zullen helpen en bijstaan, en wijders alles doen, wat getrouwe onderzaten aan hunnen Souvereinen Vorst schuldig zijn en behooren te doen.
Zoo waarlijk helpe ons God almagtig!”


Artikel 32.

De Souvereine Vorst pleegt alle de daden van de Souvereine waardigheid, na de zaak in overweging te hebben gebragt bij den Raad van State.
Hij alleen beslist en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad.
Aan het hoofd der stukken wordt gesteld:
“De Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden, den Raad van State gehoord,” enz. De leden van dezen Raad worden zoo veel mogelijk gekozen uit alle de Provinciën of Landschappen. De Souvereine Vorst benoemt dezelve ten getale van niet meer dan twaalf en ontslaat hen naar goedvinden. Zulks noodig oordeelende stelt Hij eenen Secretaris van Staat Vice-President van den Raad van State aan.


Artikel 33.

De Erfprins is van regtswege lid van den Raad van State, en neemt zitting in denzelven, wanneer Zijn achttiende jaar vervuld is.
Het staat den Souvereinen Vorst vrij aan de Prinsen van den Huize zitting in den Raad te verleenen. Het getal der gewone leden ondergaat daardoor geene vermindering.


Artikel 34.

De Souvereine Vorst benoemt (des verkiezende) buitengewone Staats-Raden in gelijken getale met de gewone, zonder tractement, en roept hen in den Raad of neemt hunne gedachten in buiten denzelven, naar Zijn goedvinden.


Artikel 35.

De Souvereine Vorst stelt ministeriële departementen in, benoemt derzelver hoofden en ontslaat die naar goedvinden.
Hij roept, zulks geraden oordeelende, een of meer derzelver tot bijwoning der deliberatiën van den Raad van State.
Hij vermag wijders eenen Raad van koophandel en van koloniën in te stellen.


ZESDE AFDEELING.


Van de macht des Konings.


Artikel 36.

De Souvereine Vorst heeft, bij uitsluiting, het opperbestuur over de koloniën en bezittingen van den Staat in andere werelddeelen.


Artikel 37.

De Souvereine Vorst verklaart Oorlog en maakt Vrede. Hij geeft daarvan kennis aan de Staten Generaal


Art 38.

Aan Hem alleen is, behoudens de kennisgeving daarvan aan de Staten Generaal, opgedragen het regt, om alle verbonden en verdragen te doen sluiten en te bekrachtigen; aan Hem behoort dienvolgens het bestuur der buitenlandsche betrekkingen mitsgaders het benoemen en herroepen van Gezanten en Consuls.


Artikel 39.

De Souvereine Vorst beschikt over de Vloten en Legers. Alle de militaire Officieren worden door Hem benoemd en, daartoe termen zijnde, op pensioen gesteld of, des noods, ontslagen.


Artikel 40.

De Souvereine Vorst heeft het opperbestuur der algemeene geldmiddelen. Hij regelt de tractementen van alle Kollegiën en Ambtenaren, welke uit ’s Lands kasse betaald worden, en brengt dezelve op de begrooting der staatsbehoeften.


Artikel 41.

De Souvereine Vorst heeft het regt van de Munt en het opperbestuur over dezelve.
Hij vermag Zijne beeldtenis op de Muntspeciën te doen stellen.


Artikel 42.

De Souvereine Vorst verheft in den adelstand. alwie door den Souvereinen Vorst in den adelstand verheven wordt, brengt het bewijs daarvan ter kennis van de Staten zijner Provincie of Landschap en deelt aanstonds in alle de voorregten daaraan verbonden, bijzonderlijk in de bevoegdheid om beschreven te worden in de ridderschap, mits voldoende aan de vereischten voor dezelve bepaald.


Artikel 43.

De Souvereine Vorst, eene Ridder-Orde willende instellen, draagt daaromtrent aan de Staten Generaal eene wet voor.


Artikel 44.

Vreemde orden, waaraan geene verpligtingen verbonden zijn, mogen aangenomen worden door den Souvereinen Vorst en de Prinsen van Zijn Huis.
In geen geval mogen de Ingezetenen vreemde orden aannemen, zonder een bijzonder verlof van den Souvereinen Vorst.


Artikel 45.

Insgelijks wordt tot het aannemen van vreemde titels, waardigheden en charges het bijzonder verlof van den Souvereinen Vorst vereischt. Het is geenen Nederlander geoorloofd in het vervolg vreemden adeldom aan te nemen.


Artikel 46.

De Souvereine Vorst heeft het regt om aan de Staten Generaal wetten voor te dragen en andere voorstellen te doen, alsmede om de voordragten door de Staten Generaal Hem gedaan al of niet goed te keuren.
De goedkeuring wordt op deze wijze uitgedrukt:


“De Souvereine Vorst bewilligt in het voorstel.”
Ingevalle Hij meent het voorstel niet te kunnen goedkeuren, wordt zulks in dezer voege te kennen gegeven:
“De Souvereine Vorst houdt het gedaan voorstel in overweging.”


Artikel 47.

De Souvereine Vorst kondigt de wetten af bij het volgende formulier:
“Wij enz.
Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden, den Raad van State gehoord, aan alle de genen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut: doen te weten:
alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat enz.
Hier de beweegredenen in te lasschen.
Zoo is het dat Wij, met gemeen overleg van de Staten Generaal dezer landen hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze,
Dat enz.
De inhoud der wet.
Gegeven enz. ”


Artikel 48.

De Souvereine Vorst beslist alle geschillen, welke tusschen twee of meer Provinciën of Landschappen zouden mogen ontstaan, wanneer Hij dezelve niet in der minne kan bijleggen.


Artikel 49.

De Souvereine Vorst verleent gratie, abolitie en remissie van straf, na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden.


Artikel 50.

Behalve de gevallen, waarin het regt van dispensatie aan den Souvereinen Vorst, bij de wet, zal worden toegekend, verleend Dezelve ook in zoodanige bijzondere gevallen, welke niet gevoegelijk uitstel kunnen lijden, wanneer de Staten Generaal niet vergaderd zijn, dispensatie van wetten, na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden, en geeft daarvan bij de eerste vergadering opening.


Artikel 51.

In de gevallen, bij artikel 8, 10, 11 en 24 omschreven, wordt de vergadering der Staten Generaal in dubbelden getale bij een geroepen, overeenkomstig hetgeen daaromtrent bij het negende hoofdstuk zal worden bepaald.


TWEEDE HOOFDSTUK.

Van de Staten-Generaal.


Artikel 52.

De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk.


Artikel 53.

Het Nederlandsche Volk bestaat uit de Ingezetenen der volgende negen Provinciën of Landschappen, welke te zamen het tegenwoordige grondgebied der Vereenigde Nederlanden in Europa uitmaken, als:


Gelderland, Holland,


Zeeland, Utrecht,


Vriesland, Overijssel,


Groningen, Braband


en Drenthe.


Artikel 54.

Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Qverijssel, Groningen en Drenthe behouden hunne oude grensscheidingen, onder de volgende bepalingen:
Kuilenburg en Buren behooren onder Gelderland.
Vianen, Ameiden, Leerdam, Langerak, Sommelsdijk behooren onder Holland.
IJsselstein, mitsgaders Benschop, Noordpolsbroek en Jaarsveld behooren onder Utrecht.
Ameland en Schiermonnikoog behooren onder Vriesland.
Wedde en Westwoldingerland behooren onder Groningen.
Braband bestaat provisioneel uit alle de Landen en Steden, voormaals bekend onder den naam van Generaliteits Landen en uit zoodanige andere, als in lateren tijd verkregen en daarbij gevoegd zijn.


Artikel 55.

De wet bepaalt de verdere grensscheidingen tusschen de Provinciën of Landschappen, gelijk mede aan welke van deze zullen worden toegevoegd zoodanige andere districten en plaatsen, welke bevorens tot geen derzelver hebben behoord, welke nader verkregen, of welker jurisdictie tusschen onderscheidene Provinciën of Landschappen is verdeeld of in verschil geweest.


Artikel 56.

De vergadering der Staten Generaal bestaat uit vijf en vijftig leden.
Deze worden benoemd door de Staten der bovengemelde Provinciën of Landschappen in de volgende evenredigheid :


Uit Gelderland 6.


Holland 22.


Zeeland 3.


Utrecht 3.


Vriesland 5.


Overijssel 4.


Groningen 4.


Braband 7.


Drenthe 1.

Artikel 57.

Zij hebben zitting gedurende drie jaren. Een derde van hen valt jaarlijks uit volgens een daarvan te maken rooster.
De eerste aftreding zal plaats hebben met den 1 November 1817.
De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.


Artikel 58.

Het blijft aan den Souvereinen Vorst voorbehouden, om in het vervolg eene wet voor te dragen, waardoor aan de Edelen of Ridderschappen uit elke Provincie of Landschap een zeker evenredig aandeel onder het getal der leden van de Staten Generaal wordt verzekerd, ten minste een vierde van het geheele getal


Artikel 59.

Tot leden der vergadering van de Staten Generaal zijn alleenlijk verkiesbaar Nederlanders, bereikt hebbende den vollen ouderdom van dertig jaren en daar te boven, zijnde Ingezetenen van de Provincie of Landschap waaruit zij worden genoemd. Zij mogen elkanderen niet nader bestaan dan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.


Artikel 60.

De leden der Staten Generaal kunnen niet te gelijk zijn leden van eenig regterlijk kollegie of van de Rekenkamer, noch ook eenigen aan den Lande comptabelen post bekleeden.
De leden der Staten Provinciaal, in de Staten Generaal geroepen wordende, houden op leden der Staten Provinciaal te zijn.
Voorts kunnen tot de Staten Generaal niet benoemd worden Zee- of Land-Officieren, welke eenen minderen rang dan dien van Hoofdofficier hebben.
Geene der andere hooge ambtenaren zijn van die benoeming uitgesloten.


Artikel 61.

De titel van de vergadering der Staten Generaal is, Edel Mogende Heeren.
De leden der vergadering genieten ’s jaars f 2500.


Artikel 62.

Alle de leden der Staten Generaal stemmen voor zich zelven en zonder last van of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn.
Bij het aanvaarden hunner functiën doen zij, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed:
“Ik zweer, (belove) dat ik eerst en boven al de grondwet der Vereenigde Nederlanden zal onderhouden en handhaven; dat ik wijders de onafhankelijkheid van den Staat, de vrijheid en de welvaart van deszelfs Ingezetenen, met alle mijne krachten, bevorderen zal, zonder aanzien van provinciale of van eenige andere dan algemeene belangen.
Zoo waarlijk helpe mi j God Almagtig.”
Zij worden tot dien eed toegelaten, na alvorens te hebben afgelegd den volgenden eed van zuivering:
“Ik zweer, (verklaar) dat ik, om tot lid van de vergadering der Staten Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, ’tzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven heb beloofd of gegeven, nochte beloven of geven zal.
Ik zweer, (belove) dat ik mij exactelijk zal gedragen naar den inhoud van het plakkaat bij de Staten Generaal op den 10 December 1715, tegen het geven en nemen van verboden giften, gaven en geschenken, gearresteerd.
Zoo waarli jk helpe mij God Almagtig.”


Artikel 63.

Deze eeden worden afgelegd in handen van den Souvereinen Vorst in den Raad van State, ofte, bij Deszelfs afwezendheid, in handen van den Raad zelven, welke die in zijnen naam ontvangt.
Van deze beëediging wordt door of van wege den Souvereinen Vorst aan de vergadering der Staten Generaal behoorlijk kennis gegeven, waarna het nieuw verkoren lid dadelijk zitting neemt.


Artikel 64.

De Staten Generaal vergaderen ten minste eens in het jaar, en wijders op beschrijving van den Souvereinen Vorst, zoo dikwijls, als Hij zulks noodig oordeelt. Hunne gewone vergadering wordt geopend op den eersten maandag in November.


Artikel 65.

De vergadering van de Staten Generaal wordt door den Souvereinen Vorst of door eene commissie Zijnentwege geopend, en op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt, dat het belang van den Lande niet vordert de vergadering langer bijeen te houden.


Artikel 66.

Het beleid van de vergadering der Staten Generaal wordt opgedragen aan eenen President, die door den Souvereinen Vorst benoemd wordt uit eene nominatie van drie leden, door hen te maken, en zulks gedurende den tijd van het openen tot het sluiten dier vergadering.
De Staten Generaal hebben de aanstelling van hunnen Griffier.


Artikel 67.

De Vergadering der Staten Generaal doet alle zaken af bij meerderheid van stemmen.


Artikel 68.

De Staten Generaal raadplegen over alle voorstellen hun door den Souvereinen Vorst gedaan, en zenden aan Denzelven hun besluit door eene commissie.
De toestemming wordt in het volgende formulier vervat:
“De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden betuigen den Souvereinen Vorst hunnen dank voor Deszelfs ijver in het bevorderen van ’s Lands belangen, en vereenigen zich met het voorstel.”
Wanneer eenig voorstel niet mogt worden aangenomen, wordt daarvan bij het volgende formulier aan den Souvereinen Vorst kennis gegeven:
“De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden betuigen den Souvereinen Vorst hunnen dank voor Deszelfs ijver in het bevorderen van ’s Lands belangen, doch verzoeken Denzelven eerbiediglijk het onderwerp van het gedane voorstel in nadere overweging te willen nemen.”


Artikel 69.

De Staten Generaal hebben het regt om aan den Souvereinen Vorst voordragten te doen, en zenden Hem dezelve door eene commissie.


Artikel 70.

De inwilliging der Staten Generaal wordt vereischt op de jaarlijksche begrooting der uitgaven van den Staat, welke hun door den Souvereinen Vorst wordt ingezonden. Zij raadplegen vervolgens over de voorgeslagen middelen tot vinding van dezelve.


Artikel 71.

De voordragt, welke door den Souvereinen Vorst opzigtelijk de financiën in het begin der eerste gewone vergadering van de Staten Generaal wordt ingeleverd, is gesplitst in twee hoofddeelen. Het eene bevat alle zoodanige zekere en bepaalde uitgaven, welke, uit den gewonen loop der zaken voortvloeijende, in het bijzonder tot den staat van vrede betrekking hebben, en alzoo op eenen duurzamen voet dienen vastgesteld te worden. Het tweede hoofddeel bevat die buitengewone en onzekere uitgaven, welke, inzonderheid in tijden van oorlog, naar voorkomende omstandigheden moeten worden geregeld. Het eerste, door de Staten Generaal goedgekeurd zijnde, wordt toegestaan, om geen verandering te ondergaan, dan wanneer eenig deel der uitgaven mogt komen te veranderen of geheel te vervallen. Het tweede wordt slechts ingewilligd voor een jaar.


Artikel 72.

Alle de ingewilligde penningen worden gebruikt tot de vastgestelde posten, en geene anderen. De Souvereine Vorst doet van dat gebruik, gedurende het vorige jaar, aan de Staten Generaal een uitvoerig verslag geven.


DERDE HOOFDSTUK.


Van de Staten der Provinciën of Landschappen.


Artikel 73.

Er zullen zijn Staten van de Provinciën of Landschappen.


Artikel 74.

Derzelver zamenstelling wordt, naar aanleiding van deze grondwet, geregeld door den Souvereinen Vorst, die uit elke Provincie of Landschap eene commissie benoemt, om Hem dienaangaande te dienen van advies.


Artikel 75.

De werkzaamheden der Staten worden, behoudens de voorschriften daaromtrent bij deze grondwet vastgesteld, geregeld door zoadanige bepalingen, als zij noodig oordeelen, en door den Souvereinen Vorst, in geval van goedkeuring, bekrachtigd worden. Zij maken hun eerste werk van het ontwerpen dezer reglementen.


Artikel 76.

Er zullen zijn in alle Provinciën of Landschappen Commissarissen van den Souvereinen Vorst, onder zulke benaming, als Hij zal goedvinden, Hij geeft aan dezelven zoodanige instructie, als Hij ter uitvoering van het gezag, Hem bij deze grondwet toegekend, zal vermeenen te behooren.
Deze Commissarissen zullen voorzitten in de vergadering der Staten, alsmede in zoodanige kollegiën, als door hen, ingevolge het bepaalde bij Artikel 93, zouden mogen benoend worden.


Artikel 77.

Er zullen zijn in de Provinciën of Landschappen Edelen of Ridderschappen, welker instellingen geregeld worden op zoodanige wijze, als door hen, behoudens deze grondwet, noodig geoordeeld en door den Souvereinen Vorst, ingevalle van goedkeuring, bekrachtigd wordt.
De eerste bijeenroeping van en admissie tot dezelve zal door den Souvereinen Vorst, overeenkomstig de omstandigheden, gedaan en verleend worden. Zij ontwerpen hunne reglementen dadelijk na hunne eerste bijeenkomst.


Artikel 78.

De stedelijke Regeringen zullen zijn zamengesteld op zoodanige wijze en belast met zulke werkzaamheden, als noodig geoordeeld wordt bij de reglementen, welke de bestaande Regeringen, of bijzondere daartoe door den Souvereinen Vorst te benoemen Commissien, behoudens deze grondwet, zullen ontwerpen.
Deze reglementen worden door de Regeringen of Commissien aan de Staten der Provinciën of Landschappen ter overweging toegezonden, en door deze aan de bekrachtiging van den Souvereinen Vorst onderworpen.


Artikel 79.

In alle Steden worden ingevoerd Kiezers-kollegiën, gelijk van ouds in vele Steden bestonden. Zij worden eenmaal in het jaar door de Regering bijeen geroepen, alleenlijk tot het bedoelde einde, om de Raadplaatsen in dien tusschentijd open gevallen, door bevoegde personen te vervullen.


Artikel 80.

De open vallende plaatsen in de Kiezers-kollegiën worden vervuld bij meerderheid van stemmen der gezeten burgeren, eene zekere, in elke stad bij het stedelijk reglement te bepalen, som betalende in de beschreven middelen. Daarover brengt elk dier burgeren eens in het jaar zijne stem uit bij behoorlijk geteekende en gesloten briefjes, die aan de huizen opgehaald worden van wege de Regering.


Artikel 81.

De besturen van Heerlijkheden, Districten en Dorpen zullen worden ingerigt op zoodanigen voet, als met de bizondere omstandigheden van elk derzelve, met de belangen der ingezetenen en het verkregen regt der belanghebbenden onderling bestaanbaar geoordeeld zal worden, alles in overeenstemming met deze grondwet en volgens nadere reglementen op last van de Staten te maken, welke dezelve, in gevalle van goedkeuring, aan de bekrachtiging van den Souvereinen Vorst onderwerpen.


Artikel 82.

De leden der provinciale of landschappelijke vergaderingen leggen bij het aanvaarden hunner functiën, elk op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed af:
“Ik zweer, (belove) dat ik eerst en bovenal de grondwet der Vereenigde Nederlanden zal onderhouden, en dat ik wijders de reglementen, voor deze Provincie of Landschap gemaakt of nog te maken, zal achtervolgen en nakomen, en voorts de welvaart van deze Provincie of Landschap, met alle mijne krachten bevorderen.
Zoo waarli jk helpe mij God Almagtig!”
Zij worden tot dien eed toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den volgenden Eed van Zuivering:
“Ik zweer, (verklare) dat ik, om tot lid van de Staten dezer Provincie of Landschap te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, het zij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven heb beloofd of gegeven, nochte beloven of geven zal.
“Ik zweer, (belove) dat ik mij exactelijk zal gedragen naar den inhoud van bet plakkaat bij de Staten Generaal op den 10 December 1715 tegen het geven en nemen van verboden giften, gaven en geschenken gearresteerd :
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!”
Deze eeden worden afgelegd in handen van den Commissaris van den Souvereinen Vorst.


Artikel 83.

De Staten der Provinciën of Landschappen vergaderen ten minste eens in het jaar, en vervolgens zoo dikwijls als zij door den Souvereinen Vorst worden bijeen geroepen.


Artikel 84.

Zij dragen de kosten van hun bestuur voor aan den Souvereinen Vorst, die dezelve, ingevalle van goedkeuring, op de begrooting der staatsbehoeften brengt.


Artikel 85.

Aan de Staten der Provinciën of Landschappen wordt opgedragen het verkiezen der leden van de vergadering der Staten-Generaal, in of buiten hun midden, en zoo veel doenlijk, uit alle de oorden van hunne Provincie of Landschap.


Artikel 86.

Dezelve Staten worden belast met de uitvoering der wetten en bevelen omtrent de bevordering van godsdienst, openbaar onderwijs en armbestuur, de aanmoediging van den landbouw, den koophandel, de fabrieken en trafieken, en voorts omtrent alle andere zaken tot de algemeene belangen betrekkelijk, welke aan hen, te dien einde, door den Souvereinen Vorst worden toegezonden.


Artikel 87.

Het gezag en toezigt der Staten betreffende den Waterstaat hunner Provinciën of Landschappen, wordt bij het zevende hoofdstuk bepaald.


Artikel 88.

Aan gemelde Staten wordt geheel en al overgelaten de beschikking en beslissing van alles, wat tot de gewone inwendige politie en oeconomie behoort.
Zij maken hieromtrent, alsmede ten aanzien van het aanstellen van ambtenaren of het inleveren van nominatiën tot ambten, zoodanige ordonnantiën en reglementen, als zij ten meesten nutte hunner Ingezetenen oorbaar achten, behoudens deze grondwet, en onder goedkeuring van den Souvereinen Vorst


Artikel 89.

Zij zorgen, dat de doorvoer door, de uitvoer naar, of de invoer uit eenige andere Provinciën of Landschappen geene belemmering ondergaan, voor zoo verre bij de algemeene wetten dien aangaande geene bijzondere voorzieningen gemaakt zijn.


Artikel 90.

Zij trachten alle verschillen tusschen Steden, Districten, Heerlijkheden en Dorpen in der minne bij te leggen. Indien zij daarin niet kunnen slagen, dragen zij het geval ter beslissing op aan den Souvereinen Vorst.


Artikel 91.

Zij mogen geene besluiten nemen strijdig met de algemeene wetten of het algemeen belang der Vereenigde Nederlanden. In geval zulks mogt gebeuren, heeft de Souvereine Vorst het vermogen die besluiten te schorsen en buiten effect te stellen.


Artikel 92.

Zij mogen de belangen van hunne Provinciën of Landschappen en derzelver Ingezetenen bij den Souvereinen Vorst en de Staten Generaal voorstaan.


Artikel 93.

Zij noemen, indien zij dit noodig oordeelen, uit hun midden, een of meer kollegien van eenige leden, tot beleid van zaken, zoo gedarende den tijd hunner vergadering als van hunne afwezendheid.


Artikel 94.

De bestaren van Steden, Districten, Heerlijkheden en Dorpen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke bepalingen.
Deze bepalingen echter mogen niet strijdig zijn met de algemeene wetten of het algemeen belang der Ingezetenen.


Artikel 95.

Het regelen der plaatselijke belangen, ingevolge het voorgaande artikel aan de gemelde plaatselijke besturen zijnde overgelaten, blijven deze nogtans gehouden en verpligt de begrooting hunner inkomsten en uitgaven aan de Staten overteleggen, en gedragen zich naar het geen dienaangaande door gemelde Staten zal worden noodig geoordeeld.


Artikel 96.

Voor zoo verre, tot goedmaking der plaatselijke uitgaven, boven de gewone inkomsten, eenige belastingen mogten noodig zijn, gedragen dezelve besturen zich stiptelijk naar hetgeen deswege bij de algemeene financiële wetten, ordonnantiën en bepalingen is vastgesteld.
Alvorens dezelve belastingen intevoeren, zenden zij de daaromtrent gemaakte ontwerpen ter goedkeuring aan de Staten der Provinciën of Landschappen, met overlegging tevens van eenen juisten staat hunner behoefte.
Bij het onderzoek daarvan houden de Staten ook bijzonderlijk in het oog, dat de voorgedragen belastingen nimmer bezwaren den vrijen invoer en doorvoer van producten van den grond of voortbrengsels van industrie van andere Provinciën, Steden of Plaatsen boven die van de Plaats zelve, waar de belasting gelegd wordt.


Artikel 97.

De Staten zenden alle, door hen goedgekeurde, begrootingen van inkomsten en uitgaven aan den Souvereinen Vorst, welke, zalks goedvindende, zoo ten aanzien van gemelde begrootingen, als omtrent alle verdere handelingen der plaatselijke Regeringen, zoodanige inzage kan vorderen, als Hij vermeent te behooren, en dezelve handelingen, des noods, kan schorsen en buiten effect stellen. Ten aanzien van het opnemen en sluiten der plaatselijke rekeningen worden door den Souvereinen Vorst de vereischte voorzieningen voorgeschreven.


Artikel 98.

De gemelde besturen mogen de belangen van hunne plaatsen en derzelver Ingezetenen bij den Souvereinen Vorst en de Staten hunner Provinciën of Landschappen voorstaan.


VIERDE HOOFDSTUK.


Van de Justitie.


Artikel 99.

Er zal alomme in de Vereenigde Nederlanden regt gesproken worden uit naam en van wege den Souvereinen Vorst.


Artikel 100.

Er zal worden ingevoerd een algemeen Wetboek van burgerlijk regt, lijfstraffelijk regt, van den koophandel, en van de zamenstelling der regterlijke magt en de manier van procederen.


Artikel 101.

Ten einde aan de Ingezetenen dezer Landen te waarborgen de onschatbare voorregten van burgerlijke vrijheid en persoonlijke veiligheid, zullen de volgende regelen de grondslagen der wettelijke beschikkingen uitmaken.
a. Wanneer een Ingezeten in buitengewone omstandigheden door het politiek gezag mogt worden gearresteerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie heeft plaats gehad, gehouden daarvan terstond aan den plaatselijken regter kennis te geven, en voorts den gearresteerden binnen den tijd van drie dagen aan deszelfs competenten regter overteleveren.
De criminele regtbanken zijn bevoegd en verpligt, elk in haar ressort, te zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen.
b. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regtbanken, welke bij of ten gevolge dezer grondwet worden ingesteld.
c.Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.
d. Op geene misdaad mag ten straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldigen toebehoorende.
e. Bij criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt.
f. Alle vonnissen moeten met opene deuren worden uitgesproken.


Artikel 102.

Er zal een opperste Geregtshof worden ingesteld onder den naam van Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden. Deszelfs leden worden, zoo veel mogelijk, uit alle de Provinciën of Landschappen genomen.


Artikel 103.

Van eene voorgevallene vacatare wordt door den Hoogen Raad aan de Staten Generaal kennis gegeven, die, ter vervulling van dezelve, eene nominatie van drie personen aan den Souvereinen Vorst aanbieden, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Souvereine Vorst heeft de directe aanstelling van den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad.


Artikel 104.

De leden van de vergadering der Staten Generaal, de Hoofden der ministeriële departementen, de leden van den Raad van State, de Commissarissen van den Souvereinen Vorst in de Provinciën of Landschappen staan te regt voor den Hoogen Raad, wegens alle misdrijven in de waarneming hunner functiën begaan. Zij mogen echter deswege nimmer in regten betrokken worden, dan na dat door de vergadering van de Staten Generaal daartoe uitdrukkelijk verlof verleend zal zijn.


Artikel 105.

De Hooge Raad neemt ook kennis en beoordeelt alle commune delicten door gemelde personen, gedurende den tijd hunnee functiën, begaan, gelijk mede tot deszelfs cognitie behooren de misdrijven der leden van zoodanige andere hooge kollegiën en ambtenaren, als bij de wet nader zal worden bepaald.


Artikel 106.

De Hooge Raad oordeelt over alle actiën, waarin de Souvereine Vorst, de Leden van het Vorstelijk Huis, of de Staat, als gedaagden worden aangesproken.


Artikel 107.

De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening der regtsgedingen; op de nakoming van de wetten, betreffende de administratie der Justitie en den vorm van regtspleging bij alle Hoven, Regtbanken en Regters, en kan derzelver handelingen, dispositiën en vonnissen, daarmede openlijk strijdig, vernietigen en buiten effect stellen, zonder zich nogtans in de beoordeeling der zaken intelaten.


Artikel 108

Aan den Hoogen Raad valt beroep van alle gewijsden in civiele zaken, welke ter eerste instantie gediend hebben voor de Provinciale Hoven naar de bepalingen hiervan bij de wet te maken.


Artikel 109.

Er zal zijn in elke Provincie of Landschap één Geregtshof, ten ware bij de wet een Hof over meer dan eene Provincie of Landschap mogt worden gesteld. Van eene voorgevallene vacature wordt door het Hof kennis gegeven aan de Provinciale Staten, die, ter vervulling van dezelve, eene nominatie van drie personen aan den Souvereinen Vorst aanbieden, ten einde daaruit de keuze te doen.
De Souvereine Vorst heeft de directe aanstelling van den Procureur-Generaal bij gemelde Hoven.


Artikel 110.

Het beleid der criminele Justitie in de Vereenigde Nederlanden wordt bij uitsluiting van alle andere tot nu bestaan hebbende geregten, aan de Hoven provinciaal, of aan daartoe, zoo veel noodig, opterigten regtbanken toevertrouwd.


Artikel 111.

Het beleid der civiele Justitie wordt opgedragen aan zoodanige regtbanken, als daartoe nu of in der tijd noodig bevonden worden.


Artikel 112.

Voor het overige wordt de zamenstelling en magt der Hoven, zoo wel als die van de verdere criminele en civiele Regtbanken, onder den naam van Hooge Vierscharen, Schepenenbanken, of anderen, en het gezag der Procureurs Generaal, Hoofd-Officieren en Baljuwen door de wet bepaald.


Artikel 113.

De leden en ministers van den Hoogen Raad en provinciale Geregtshoven, benevens de Procureurs Generaal bij dezelve, worden voor hun leven aangesteld. De tijd der bediening van alle andere regters wordt bij de wet bepaald.
Geen regter mag gedurende den tijd zijner bediening van zijnen post worden ontslagen, dan op eigen verzoek of bij regterlijk vonnis.


Artikel 114.

De wet regelt de judicature van de overtredingen op het stuk van alle belastingen zonder onderscheid.


Artikel 115.

Er zal een Hoog Militair Geregtshof zijn, voor hetwelk het krijgsvolk te water en te lande, wegens alle delicten, door hen gepleegd, zal worden te regt gesteld, volgens de nadere bepalingen bij de wet vast te stellen.


Artikel 116.

Het krijgsvolk te water en te lande is, met betrekking tot alle civiele zaken, onderworpen aan den burgerlijken regter.


VIJFDE HOOFDSTUK.


Van de Financie.


Artikel 117.

De Souvereine Vorst en de Staten Generaal gezamenlijk zijn alleen en bij uitsluiting bevoegd tot het heffen en regelen van belastingen.
De belastingen, bij het aannemen dezer grondwet bestaande, blijven op denzelfden voet, tot dat er anders over beschikt worde bij de wet.


Artikel 118.

De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat.


Artikel 119.

Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt met den aankleve van dien, en de beslissing der questiën over het allooi, essai, en wat dies meer is, wordt opgedragen aan een kollegie onder den titel van Raden en Generaalmeesters van de Munt, achtervolgens zoodanige instructiën, als bij de wet zullen worden vastgesteld.
Bij vacature zenden de Staten Generaal eene nominatie van drie personen aan den Souvereinen Vorst, welke daaruit de verkiezing doet.


Artikel 120.

Er zal eene algemeene Rekenkamer zijn, ten einde jaarlijks de rekeningen der verschillende ministeriële departementen optenemen en te liquideren, mitsgaders behoorlijke rekening en verantwoording te vorderen van alle bijzondere Lands comptabelen, alles achtervolgens zoodanige instructiën, als bij de wet zullen worden vastgesteld.
De leden van deze Rekenkamer worden, zoo veel mogelijk, uit alle Provinciën genomen.
Bij vacature zenden de Staten Generaal eene nominatie van drie personen aan den Souvereinen Vorst, welke daaruit de verkiezing doet.

ZESDE HOOFDSTUK.


Van de Defensie.


Artikel 121.

Het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en de beveiliging van deszelfs grondgebied blijft, overeenkomstig ’s Lands oude gewoonte en het grondbeginsel bij de Unie van Utrecht aangenomen, een der eerste pligten van alle Ingezetenen dezer landen.


Artikel 122.

Dienvolgens is het ook ten allen tijde eene der eerste zorgen van den Souvereinen Vorst, dat er eene toereikende Zee- en Landmagt onderhouden worde, aangeworven uit vrijwilligers, het zij inboorlingen of vreemden, ten einde te dienen in of buiten Europa naar de omstandigheden.


Artikel 123.

Behalve de vaste Zee- en Landmagt zal er steeds zijn eene Nationale Militie, waarvan in vredenstijd jaarlijks een vijfde gedeelte wordt ontslagen en door anderen, ten gelijken getale, vervangen, zoo veel mogelijk te nemen uit vrijwilligers, en anders bij loting, uit de ongetrouwde Ingezetenen van 18 tot 22 jaren. Die, welke hun ontslag zullen bekomen, kunnen onder geen voorwendsel, tot eenigen anderen dienst, dan voor de hierna te melden Schutterijen worden opgeroepen.


Artikel 124.

De Militie komt in gewone tijden jaarlijks eenmaal te zamen, om, gedurende eene maand of daaromtrent, in den wapenhandel geoefend te worden; blijvende het nogtans aan den Souvereinen Vorst voorbehouden, om, wanneer Hij zulks voor ’s Lands belangen mogt geraden oordeelen, een vierde van het geheele getal te doen zamen blijven.
Ingevalle het, bij buitengewone omstandigheden of dreigend oorlogs gevaar, noodig zijn mogt de geheele Militie bijeen te roepen en te doen zamen blijven, zal zulks, indien de Staten-Generaal niet vergaderd zijn, gepaard gaan met eene buitengewone bijeenroeping van dezelven, ten einde van het verrigtte opening te geven en de verdere daartoe betrekkelijke maatregelen met de vergadering te beramen.


Artikel 125.

In alle de Steden worden, als van ouds, Schutterijen opgerigt tot behoud der inwendige rust. Deze Schutterijen dienen in tijden van oorlog en gevaar tegen de aanvallen van den vijand. In dit geval worden er ook Schutterijen ten platte Lande ingesteld, welke gezamenlijk met die der Steden dienen als een Landstorm tot verdediging des Vaderlands.


Artikel 126.

De bepalingen, welke door den Souvereinen Vorst, zoo omtrent het getal en de inrigting der Militie, als opzigtelijk het geen den Landstorm betreft, noodig geoordeeld worden, zullen het voorwerp eener, door Denzelven voortedragen, wet uitmaken.


ZEVENDE HOOFDSTUK.


Van den Waterstaat.


Artikel 127.

De Waterstaat blijft een der eerste nationale belangen en wordt bestaurd door eene bijzondere administratie, ter benoeming en onder het opzigt van den Souvereinen Vorst.


Artikel 128.

Dienvolgens behooren bij uitsluiting tot de beheering der Directie van den algemeenen Waterstaat alle zoodanige Zee- of Rivier-waterkeerende Dijk- Sluis- en andere Waterwerken, als uit de algemeene Schatkist betaald en onderhouden worden.
Voor zoo verre soortgelijke werken door eenige kollegiën, gemeenten of particulieren bekostigd worden, staan dezelve onder het onmiddellijk toezigt der Directie van den algemeenen Waterstaat, welke zorg draagt, dat de aanteleggen werken aan de algemeene belangen geen nadeel toebrengen en aan dezelve kollegiën, gemeenten of particulieren daaromtrent de noodige voorschriften geeft.


Artikel 129.

Onder de beheering der Directie van den algemeenen Waterstaat zijn mede, bij uitsluiting, begrepen alle zoodanige wegen en bruggen, waarvan het onderhoud door ’s Lands kas gedragen wordt, of waarvan de zorge, om redenen van algemeen belang, door den Souvereinen Vorst aan gemelde Directie wordt opgedragen.


Artikel 130.

De Staten der Provinciën of Landschappen hebben de beheering van alle zoodanige Dijk- Sluis en andere Waterwerken, mitsgaders van alle zoodanige bruggen en wegen binnen hunne Provincie of Landschap, als niet vallen in de termen van artikel 128 en 129, ofte wel daarin vallende door den Souvereinen Vorst, om het nut der zaak, mede aan hunne administratie mogten worden opgedragen. Voor zoo verre de hier bedoelde werken door eenige kollegiën, gemeenten of particulieren moeten worden aangelegd en onderhouden, zorgen dezelve Staten, dat hier aan naar behooren voldaan worde.


Artikel 131.

De gemelde Staten hebben het toezigt en gezag over alle Hooge en andere Heemraadschappen, Waterschappen, Dijks- en Polderbesturen en andere dergelijke kollegien, hoe ook genaamd, binnen hunne Provincie of Landschap, onverminderd nogtans de bepaling bij het tweede gedeelte van artikel 128 voorkomende.
De laatst goedgekeurde reglementen dezer kollegien maken den voet van derzelver inrigting uit, behoudens nogtans het regt der Staten, om daarin, onder goedkeuring van den Souvereinen Vorst, verandering te maken en onverminderd de bevoegdheid dier kollegien, om aan de Staten zoodanige veranderingen daaromtrent voortedragen, als zij, voor het belang der Ingelanden, zullen vermeenen te behooren. Wat de benoeming en het maken van nominatiën voor gemelde kollegien aangaat, zal daaromtrent door de Staten der Provinciën of Landschappen eene voordragt aan den Souvereinen Vorst gedaan worden.


Artikel 132.

Ten aanzien van de beheering of het toezigt, het welk bij artikel 130 aan de Staten is of in het vervolg zal worden opgedragen, blijven de daar bedoelde werken onderworpen aan het oppertoezigt van den Souvereinen Vorst, welke, te dien aanzien, naar bevind van zaken handelen kan, even als bij Artikel 91 omtrent alle andere zaken is vastgesteld.


ACHTSTE HOOFDSTUK


Van den Godsdienst, hetOpenbaar Onderwijs en het Arm-bestuur.


Artikel 133.

De christelijke hervormde Godsdienst is die van den Souvereinen Vorst.


Artikel 134.

Aan alle bestaande Godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend; de belijders van dezelve genieten dezelfde burgerlijke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden, van waardigheden, ambten en bedieningen.


Artikel 135.

Alle openbare uitoefening van Godsdienst wordt toegelaten, voor zoo verre dezelve niet kan gerekend worden eenige stoornis aan de publieke orde en rust te zullen toebrengen.


Artikel 136.

Aan de christelijke hervormde kerk wordt bij voortduring verzekerd de voldoening uit ’s Lands kasse van alle zoodanige tractementen, pensioenen, weduwen- kinder- school- en academie-gelden, als voormaals aan derzelver leeraren, het zij directelijk uit ’s Lands kas of uit de daartoe bestemde inkomsten van geestelijke en kerkelijke goederen of eenige plaatselijke inkomsten, zijn betaald geworden.


Artikel 137.

Van alle toelagen, welke laatstelijk aan de andere gezindheden uit ’s Lands kas zijn toegestaan geweest, wordt almede het genot, bij voortduring, aan gemelde gezindheden toegekend.


Artikel 138.

In de behoeften van die gezindheden, welke tot hiertoe geene of min toereikende toelage van ’s Lands wege genoten hebben, zal, op aanvrage daartoe te doen, in billijkheid door den Souvereinen Vorst, met overleg van de Staten Generaal, kunnen voorzien worden.


Artikel 139.

Onverminderd het regt en de gehoudenis van den Souvereinen Vorst, om zoodanig toezigt over alle de godsdienstige gezindheden uitteoefenen, als voor de belangen van den Staat dienstig zal bevonden worden, heeft Dezelve bovendien in het bijzonder het regt van inzage en beschikking omtrent de inrigtingen van die gczindheden, welke, volgens een der voorgaande artikelen, eenige betaling of toelage uit ’s Lands kas genieten.


Art 140.

Ter bevordering van Godsdienst, als een vaste steun van den Staat en ter uitbreiding van kennis is het openbaar onderwijs op de hooge, middelbare en lage scholen een aanhoudend voorwerp van de zorge der Regering. De Souvereine Vorst doet van den staat dier scholen jaarlijks aan de Staten Generaal een uitvoerig verslag geven.


Artikel 141.

Als eene zaak van hoog belang wordt ook het armbestuur en de opvoeding der arm-kinderen der aanhoudende zorg der Regering aanbevolen. De Souvereine Vorst doet insgelijks van de inrigtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten Generaal geven.


NEGENDE HOOFDSTUK


Van bijvoegselen, veranderingen en uitleggingen.


Artikel 142

Ingevalle, in het vervolg, eenige verandering of bijvoeging in de grondwet noodig zoude mogen zijn, zal deze noodzakelijkheid bij eene wet moeten verklaard en de verandering of bijvoeging zelve duidelijk aangewezen en uitgedrukt worden.


Artikel 143.

Deze wet, door den Souvereinen Vorst en Staten Generaal vastgesteld zijnde, wordt vervolgens, op de gewone wijze, aan de Staten der Provinciën of Landschappen gezonden, welke, binnen den tijd daartoe telkens bij zoodanige wet bepaald, aan de gewone leden der Staten Generaal een gelijk getal buitengewone toevoegen, die op dezelfde wijze als de gewone benoemd worden.


Artikel 144.

De Souvereine Vorst en de alzoo in dubbelden getale zamengestelde vergadering van de Staten Generaal beslissen voorts in dezen op dezelfde wijze, als omtrent het vaststellen van gewone wetten hier voren is bepaald, met uitzondering alleen, dat er eene meerderheid van stemmen moet zijn, uitmakende ten minste twee derde der presente leden.


Artikel 145.

De veranderingen of bijvoegselen in de grondwet worden op dezelfde wijze afgekondigd als de gewone wetten, en plegtiglijk bij de algemeene grondwet gevoegd.


Artikel 146.

De authentieke uitlegging en verklaring der twijfelingen, welke in de toepassing van een of ander gedeelte dezer grondwet mogten gevonden worden, wordt gedurende de drie eerste jaren na derzelver aanneming opgedragen aan de Commissie tot het ontwerpen dezer grondwet benoemd geweest.
Indien, na verloop van gemelde drie jaren, zulk eene uitlegging of verklaring noodig ware, wordt daartoe door den Souvereinen Vorst eene vergadering beschreven, bestaande in een getal van leden gelijk aan die van de vergadering van de Staten Generaal, en benoemd op dezelfde wijze door de Staten der Provinciën of Landschappen.

 

naar boven |