Een Ontwerp-Grondwet voor de Republiek der Nederlanden

Een Ontwerp-Grondwet voor de Republiek der Nederlanden

 

Republiek der Nederlanden: teksten bron en auteursrechten
 

In 1998 werd herdacht dat in 1848 de Nederlandse Grondwet in democratische zin werd herzien. In het kader van deze herdenking vond de ’grondwetstrijd’ plaats. Mijn inzending daarvoor, een ontwerp voor een republikeinse en fundamenteel-democratische Grondwet, volgt hieronder.

In de Memorie van Toelichting zet ik uiteen op welke wijze in Nederland de republikeinse staatsvorm in ere wordt hersteld. De overgang verloopt op een vreedzame manier. De koningin houdt de eer aan zichzelf, nadat de prins van oranje heeft besloten af te zien van het koningschap. Daarop spreekt de Nederlandse bevolking zich bij referendum uit over de staatsvorm; de meerderheid kiest voor de republiek. Tegelijkertijd wordt besloten de Nederlandse staatsinrichting ten principale eens tegen het licht te houden, met als uitgangspunt dat een radicale democratisering van het staatsbestel wenselijk is. Vervolgens gaat een grondwetscommissie met deze opdracht aan de slag en presenteert al na enkele maanden het hierna volgende ontwerp.

In dit ontwerp is niet gekozen voor een republiek met een sterke president van Amerikaanse of Franse snit, maar voor een collectief en symbolisch staatshoofd in de vorm van de raad van state. Deze invulling past in de voorkeur voor een verregaand gedemocratiseerde staatsinrichting. Die voorkeur sluit aan het aloude Bataafs-patriottische gedachtengoed, waarin geen plaats is voor een machtige staat. De nieuwe Nederlandse Republiek is een republiek gebaseerd op de heerschappij van de burgers (artikel 1). Dit concept van de burgerheerschappij is meer dan alleen een synoniem van het abstracte concept van de volkssoevereiniteit. Niet voor niets is in artikel 2 van deze nieuwe Grondwet vastgelegd dat het doel van de Republiek het geluk van de burger is. Deze burgergerichte benadering blijkt onder meer uit een consequente versterking en uitbreiding van de grondrechten.

Het concept van de burgerheerschappij wordt consequent toegepast in de staatsinrichting van de nieuwe Republiek. Het grondwetsontwerp voorziet in een royale toepassing van direct-demoratische instrumenten als het volksinitiatief en het referendum op alle staatkundige niveaus. Verder worden veel staatsorganen direct gekozen: niet alleen volksvertegenwoordigende lichamen, maar ook de minister-president, de raad van state en de algemene rekenkamer. Uiteraard worden ook de burgemeester en de commissaris van de provincie rechtstreeks gekozen. Nieuw is ook de mogelijkheid van burgers om door hen gekozen volksvertegenwoordigers en bestuurders af te zetten door middel van een vertrouwensstemming (het recallrecht).

Preambule

De burgers van Nederland, verenigd in hun streven tot behoud en verdieping van hun open samenleving en democratische instellingen, overtuigd van de noodzaak hun staatkundig bestel in fundamenteel-democratische zin aan te passen, hebben deze Grondwet vastgesteld. Deze Grondwet geldt daarmee voor alle Nederlandse burgers.

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Paragraaf 1: Leidende staatkundige beginselen

Artikel 1 De Republiek is gegrondvest op de heerschappij van de burgers.

Artikel 2 Doel van de Republiek is het geluk van de burgers.

Artikel 3 Bij de behartiging van zijn taken erkent de Republiek de eigen verantwoordelijkheid en eigen inspanningen van de burgers en hun verbanden voor henzelf en voor anderen.

Artikel 4 De Republiek bevordert de ontwikkeling van burgerschap.

Paragraaf 2: Politieke partijen

Artikel 5 De kandidaatstelling door politieke partijen voor verkiezingen van algemeen vertegenwoordigende organen en van direct gekozen politieke ambtsdragers geschiedt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, door middel van voorverkiezingen.

Artikel 6 1. Subsidiëring van politieke partijen is niet toegestaan.
2. Indien de Republiek faciliteiten beschikbaar stelt aan politieke partijen, geschiedt dit op gelijke voet.

Artikel 7 De wet stelt overigens regels over de inrichting en de financiën van politieke partijen.

Paragraaf 3: Inrichting van de Republiek

Artikel 8 De Republiek bestaat uit het rijk, de provincies, de gemeenten en overige territoriale openbare lichamen, en niet-territoriale openbare lichamen.

 

Hoofdstuk 2: Grondrechten

Paragraaf 1: Klassieke grondrechten

Artikel 9 Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens geslacht, seksuele gerichtheid, ras, politieke gezindheid, godsdienst of op welke grond dan ook, is de Republiek noch de burgers en hun verbanden toegestaan.

Artikel 10 Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers of anderszins gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

Artikel 11 De Republiek erkent het recht tot vereniging. Dit recht kan uitsluitend worden beperkt bij de wet in het belang van de openbare orde.

Artikel 12 De Republiek erkent het recht tot vergadering en betoging, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit recht kan uitsluitend worden beperkt bij de wet in het belang van de bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van ernstige wanordelijkheden.

Artikel 13 1. Documenten van de Republiek zijn openbaar. Dit recht kan uitsluitend worden beperkt bij de wet in het belang van de nationale veiligheid of ter voorkoming van onevenredige schade aan particuliere belangen dan wel een stoffelijk belang van de Republiek.
2. Vergaderingen van vertegenwoordigende organen van de Republiek zijn openbaar. Dit recht kan uitsluitend worden beperkt bij de wet in het belang van de nationale veiligheid of ter voorkoming van onevenredige schade aan particuliere belangen dan wel een stoffelijk belang van de Republiek.
3. De Republiek bevordert naar vermogen de kenbaarheid van haar documenten.

Artikel 14 1. De Republiek erkent de vrijheid van belijdenis, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2. Voor de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen kunnen bij de wet regels worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van ernstige wanordelijkheden.

Artikel 15 1. Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden gekozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen. Dit recht is van overeenkomstige toepassing op de verkiezing van direct gekozen politieke ambtsdragers.
2. Bij de wet kan aan ingeburgerde niet-Nederlandse burgers het kiesrecht worden verleend.

Artikel 16 1. Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Bij de wet kunnen ook niet-Nederlandse burgers benoembaar worden.
2. Benoeming in openbare dienst die in overwegende mate op grond van de politieke overtuiging van de benoemde persoon geschiedt, is niet toegestaan.

Artikel 17 1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op kennisneming van over hem vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van die gegevens.

Artikel 18 Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Artikel 19 Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op beschikking over zijn leven.

Artikel 20 Het briefgeheim, het telefoon- en telegraafgeheim, alsmede het geheim op andere persoonlijke informatiedragers zijn onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter.

Artikel 21 1. Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is niet toegestaan, behoudens in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen. Aan de bewoner wordt een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt.

Artikel 22 1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats.
4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van zijn grondrechten voor zover deze uitoefening zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.

Artikel 23 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Artikel 24 Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.

Artikel 25 1. Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan.
2. De wet stelt regels over het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen.

Artikel 26 Ieder heeft het recht schriftelijk verzoeken bij het bevoegd gezag in te dienen.

Artikel 27 1. De wet regelt wie Nederlander is.
2. De wet regelt de toelating en uitzetting van vreemdelingen.
3. Uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag. Verdere voorschriften over uitlevering worden bij de wet gegeven.
4. Ieder heeft het recht het land te verlaten, behoudens in de gevallen bij de wet bepaald.

Paragraaf 2: Sociale grondrechten

Artikel 28 De Republiek erkent het recht op particuliere eigendom en het erfrecht.

Artikel 29 1. Onteigening kan uitsluitend geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is.

Artikel 30 1. De Republiek bevordert de aanwezigheid van voldoende werkgelegenheid.
2. De Republiek erkent het recht op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld.
3. De wet stelt regels over de rechtspositie van hen die arbeid verrichten en over hun bescherming daarbij. De Republiek erkent het recht op medezeggenschap.
4. De Republiek erkent het stakingsrecht, behoudens beperkingen bij de wet gesteld.

Artikel 31 1. De Republiek bevordert de welvaart en de spreiding daarvan.
2. De wet stelt regels over de aanspraken op sociale zekerheid en het recht op bijstand.
3. De Republiek erkent het recht op een voldoende oudedagsvoorziening.

Artikel 32 1. De Republiek erkent de waarde van het gezin. Zorg voor en opvoeding van kinderen zijn een recht en tegelijkertijd een verantwoordelijkheid van de ouders. Uitsluitend indien deze verantwoordelijkheid wordt verwaarloosd, kan het genoemde recht worden beperkt.
2. De Republiek erkent het recht op zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, alsmede het recht op kinderopvang en naschoolse opvang.

Artikel 33 1. De Republiek bevordert de verbetering van het leefmilieu. Leidraad daarbij is een duurzaam gebruik van bodem, lucht, water en grondstoffen.
2. De Republiek bevordert de bewoonbaarheid van het land. Leidraad daarbij is een duurzaam gebruik van de ruimte.

Artikel 34 De Republiek bevordert de volksgezondheid.

Artikel 35 De Republiek bevordert de aanwezigheid van voldoende woongelegenheid.

Artikel 36 1. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens bij de wet te stellen kwaliteitseisen en het toezicht van de Republiek daarop.
2. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
3. De Republiek zorgt voor voldoende openbaar of daarmee vergelijkbaar algemeen vormend lager onderwijs.
4. De Republiek bevordert het samengaan van openbare en bijzondere scholen.
5. De subsidiëring van het bijzonder onderwijs wordt bij de wet geregeld.

Artikel 37 1. Wrede behandeling van dieren is niet toegestaan.
2. De Republiek bevordert diervriendelijke landbouw.

 

Hoofdstuk 3: Volksinitiatief en referendum

Paragraaf 1: Volksinitiatief

Artikel 38 1. Op initiatief van ten minste 200.000 kiesgerechtigde burgers kunnen door hen opgestelde voorstellen van wet, van andere algemeen verbindende voorschriften en van belangrijke rijksbesluiten van algemene strekking worden onderworpen aan een referendum.
2. Indien bij het in het eerste lid genoemde referendum een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigde burgers zich voor het in eerste lid bedoelde voorstel uitspreekt en de opkomst bedraagt ten minste 25% van de kiesgerechtigde burgers, dan is het voorstel aangenomen en kan het worden bekend gemaakt en in werking treden. Indien een dergelijke meerderheid ontbreekt, dan is het voorstel verworpen.

Artikel 39 De wet stelt nadere regels over het rijksvolksinitiatief.

Artikel 40 De wet stelt regels over het provinciaal en gemeentelijk volksinitiatief, alsmede dat van overige territoriale openbare lichamen.

Paragraaf 2: Referendum

Artikel 41 1. Op voorstel van ten minste 200.000 kiesgerechtigde burgers kunnen door de nationale vergadering aangenomen wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en belangrijke rijksbesluiten van algemene strekking worden onderworpen aan een referendum onder de kiesgerechtigde burgers.
2. Een referendum vindt plaats uiterlijk negentig dagen na publicatie van de in het eerste lid genoemde wetten, voorschriften en besluiten.
3. De inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wetten, voorschriften en besluiten kan eerst plaatsvinden nadat daarover een referendum heeft plaatsgevonden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum zal plaatsvinden. Ten aanzien van spoedeisende maatregelen kunnen bij de wet afwijkende regels over de inwerkingtreding worden gesteld.

Artikel 42 Indien bij het referendum een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigde burgers zich tegen de wet, het voorschrift of het besluit als genoemd in artikel 41, eerste lid, uitspreekt en de opkomst bedraagt ten minste 25% van de kiesgerechtigde burgers, vervalt deze wet, dit voorschrift of dit besluit van rechtswege. Indien een dergelijke meerderheid ontbreekt, dan kan deze wet dit voorschrift of dit besluit in werking treden onderscheidenlijk, in het geval van spoedeisende maatregelen, in werking blijven.

Artikel 43 De wet stelt nadere regels over het rijksreferendum.

Artikel 44 De wet stelt regels over het provinciaal en gemeentelijk referendum, alsmede dat van overige territoriale lichamen.

 

Hoofdstuk 4: Nationale vergadering en grote vergadering

Paragraaf 1: Verkiezing, inrichting en opzeggen van vertrouwen

Artikel 45 De nationale vergadering vertegenwoordigt het gehele Nederlandse volk.

Artikel 46 1. De nationale vergadering bestaat uit 225 leden.
2. De nationale vergadering kent daarnaast 225 plaatsvervangende leden. De wet geeft nadere regels over de plaatsvervanging van leden van de nationale vergadering.

Artikel 47 De grote vergadering bestaat uit de leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering .

Artikel 48 De zittingsduur van de nationale vergadering is vier jaren.

Artikel 49 1. De leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering worden gekozen op de grondslag van een enkelvoudig districtenstelsel.
2. De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.

Artikel 50 1. De leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering worden rechtstreeks gekozen door de kiesgerechtigde burgers.
2. Van het kiesrecht is uitgesloten:
a. hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet uit het kiesrecht;
b. hij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten.

Artikel 51 Elke kiesgerechtigde burger kan lid of plaatsvervangend lid van de nationale vergadering zijn.

Artikel 52 1. Niemand kan tegelijkertijd lid en plaatsvervangend lid van de nationale vergadering zijn.
2. Een lid of plaatsvervangend lid van de nationale vergadering kan niet tevens zijn lid van de nationale raad, lid van de raad van state, lid van de algemene rekenkamer, nationale ombudsman of substituut-ombudsman, lid van de constitutionele raad of lid van dan wel procureur-generaal of advocaat-generaal bij de hoge raad.
3. In afwijking van het tweede lid kan een lid van de nationale raad, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de nationale vergadering, totdat over die beschikbaarstelling is beslist.
4. De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de nationale vergadering kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 53 De nationale vergadering onderzoekt de geloofsbrieven van zijn nieuw benoemde leden en plaatsvervangende leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen regels over de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel 54 Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld.

Artikel 55 Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel een verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

Artikel 56 De nationale vergadering kiest uit zijn midden een voorzitter. Deze is tevens voorzitter van de grote vergadering.

Artikel 57 De rechtspositie van de leden, gewezen leden, plaatsvervangende leden en gewezen plaatsvervangende leden van de nationale vergadering en van hun nabestaanden wordt bij wet geregeld. Een voorstel van wet ter zake kan uitsluitend worden aangenomen met een meerderheid van drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen van de nationale vergadering.

Artikel 58 1. De nationale vergadering kan bij besluit van de minister-president vroegtijdig worden ontbonden.
2. Het besluit tot ontbinding verplicht tot een nieuwe verkiezing van de nationale vergadering en tot het samenkomen van de nieuw gekozen nationale vergadering binnen drie maanden.
3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen nationale vergadering samenkomt.
4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende nationale vergadering vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren.

Artikel 59 1. Op voorstel van ten minste 25% van de kiesgerechtigde burgers in een kiesdistrict kan het in het desbetreffende kiesdistrict gekozen lid van de nationale vergadering vanwege een ernstig gebrek aan vertrouwen worden onderworpen aan een vertrouwensstemming.
2. Indien bij de vertrouwensstemming een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigde burgers in het in het eerste lid bedoelde kiesdistrict het vertrouwen opzegt in het in het eerste lid bedoelde lid van de nationale vergadering en de opkomst ten minste 50% van de kiesgerechtigde burgers bedraagt, treedt het lid van de nationale vergadering terstond af.
3. Indien aan een lid van de nationale vergadering het vertrouwen is opgezegd, vindt in het desbetreffende kiesdistrict een tussentijdse verkiezing plaats ter vervulling van de ontstane vacature.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering.

Paragraaf 2: Werkwijze

Artikel 60 Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door de minister-president aan de grote vergadering een uiteenzetting van het door de nationale raad te voeren beleid gegeven.

Artikel 61 1. De vergaderingen van de nationale vergadering en de grote vergadering zijn openbaar.
2. De deuren worden gesloten wanneer een tiende deel van het aantal aanwezige leden het vordert of de voorzitter het nodig oordeelt.
3. Door de nationale vergadering, onderscheidenlijk de grote vergadering, wordt vervolgens, met inachtneming van artikel 13, tweede lid, beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd en besloten.

Artikel 62 1. De nationale vergadering en de grote vergadering mogen uitsluitend beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is.
2. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.
3. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke stemming gestemd, wanneer één lid dit verlangt.

Artikel 63 De leden van de nationale raad geven de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering mondeling of schriftelijk de door één of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.

Artikel 64 1. De leden van de nationale raad hebben toegang tot de vergaderingen van de nationale vergadering en de grote vergadering en kunnen aan de beraadslagingen deelnemen.
2. Zij kunnen door de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.
3. Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de personen, daartoe door hen aangewezen.

Artikel 65 De nationale vergadering heeft het recht van enquête, te regelen bij de wet.

Artikel 66 De leden van de nationale vergadering en de grote vergadering, de leden van de nationale raad en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de nationale vergadering, de grote vergadering of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 67 De nationale vergadering en de grote vergadering stellen elk een reglement van orde vast.

 

Hoofdstuk 5: Nationale raad, minister-president, ministers en onderministers

Paragraaf 1: Nationale raad

Artikel 68 1. De nationale raad wordt gevormd door de minister-president, de ministers en de onderministers.
2. De minister-president is voorzitter van de nationale raad.

Artikel 69 De nationale raad vormt de regering. Hij bepaalt, op voorstel van de minister-president, de hoofdlijnen van het algemeen regeringsbeleid.

Artikel 70 De leden van de nationale raad leggen, elk afzonderlijk en als geheel, verantwoording voor hun handelen af aan de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering.

Artikel 71 Op de wijze zoals bij de wet is voorgeschreven, leggen de leden van de nationale raad bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de nationale vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

Paragraaf 2: Minister-president

Artikel 72 1. De minister-president wordt voor een periode van vier jaren, tegelijkertijd met de leden en plaatsvervangende leden van de nationale vergadering, gekozen door de kiesgerechtigde burgers.
2. De minister-president wordt met een absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen gekozen, zo nodig in twee ronden, een en ander nader te regelen bij de wet.

Artikel 73 1. De minister-president kan vanwege een ernstig gebrek aan vertrouwen worden onderworpen aan een vertrouwensstemming, indien:
a. een voorstel van die strekking wordt gesteund door een volstrekte meerderheid van de gehele nationale vergadering;
b. een voorstel van die strekking wordt gesteund door ten minste 25% van de kiesgerechtigde burgers.
2. Indien bij de vertrouwensstemming een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigde burgers het vertrouwen opzegt in de minister-president en de opkomst ten minste 50% van de kiesgerechtigde burgers bedraagt, treedt de minister-president terstond af. Met hem treden ook de andere leden van de nationale raad af. Ontbinding van de nationale vergadering is alsdan niet toegestaan.
3. Indien aan de minister-president het vertrouwen is opgezegd, vinden vervroegde verkiezingen voor dit ambt plaats.

Artikel 74 Indien de minister-president vrijwillig aftreedt, treden de andere leden van de nationale raad terstond af. Ontbinding van de nationale vergadering is alsdan niet toegestaan. Artikel 73, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 75 1. De minister-president benoemt en ontslaat de andere leden van de nationale raad.
2. De minister-president benoemt ten hoogste twee ministers tot zijn plaatsvervanger.
3. De minister-president hoort de nationale vergadering over voorgenomen benoemingen als genoemd in de voorgaande leden.

Artikel 76 1. De minister-president stelt ministeries in.
2. De minister-president kan ook ministers zonder portefeuille benoemen.
3. De minister-president bepaalt de taken van de onderministers.

Artikel 77 De minister-president bevordert de eenheid van het algemeen regeringsbeleid.

Paragraaf 3: Ministers en onderministers

Artikel 78 1. De ministers vormen tezamen met de minister-president de ministerraad.
2. De minister-president is voorzitter van de ministerraad.
3. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid.

Artikel 79 De leiding van een ministerie berust bij een minister. In voorkomende gevallen treedt de aan het desbetreffende ministerie verbonden onderminister als zijn vervanger op.

Artikel 80 Indien een volstrekte meerderheid van de gehele nationale vergadering onderscheidenlijk de gehele grote vergadering het vertrouwen opzegt in een minister of onderminister, treedt deze terstond af.

 

Hoofdstuk 6: Algemene rekenkamer, raad van state, nationale ombudsman en vaste colleges van advies

Paragraaf 1: Algemene rekenkamer

Artikel 81 1. De algemene rekenkamer bestaat uit vier leden.
2. De leden van de algemene rekenkamer worden voor een periode van zes jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers. Om de drie jaren treden twee leden af.

Artikel 82 1. De algemene rekenkamer is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het rijk.
2. De wet regelt de bevoegdheden en werkwijze van de algemene rekenkamer in verband met de in dit artikel bedoelde taken.

Artikel 83 1. De wet regelt de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de algemene rekenkamer ten aanzien van de ontvangsten en uitgaven van andere openbare lichamen dan het rijk
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op in overwegende mate door de Republiek gesubsidieerde rechtspersonen.

Artikel 84 Bij de wet kunnen aan de algemene rekenkamer andere taken worden opgedragen.

Artikel 85 De rapportages van de algemene rekenkamer zijn, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, openbaar.

Paragraaf 2: Raad van state

Artikel 86 1. De raad van state bestaat uit vier leden.
2. De leden van de raad worden voor een periode van zes jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers. Om de drie jaren treden twee leden af.

Artikel 87 De raad van state voert de ceremoniële taken van het staatshoofd uit, een en ander nader bij de wet te regelen.

Artikel 88 1. De raad van state is belast met het uitschrijven van periodieke, tussentijdse en vervroegde verkiezingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering alsmede van periodieke en vervroegde verkiezingen voor het ambt van minister-president.
2. De raad van state is voorts belast met de organisatie van rijksreferenda.
3. Bij de wet kunnen aan de raad van state andere taken worden opgedragen

Paragraaf 3: Nationale ombudsman

Artikel 89 De nationale ombudsman wordt voor een periode van zes jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers.

Artikel 90 1. Bij de wet kunnen ten hoogste twee substituut-ombudsmannen worden ingesteld.
2. Artikel 89 is van overeenkomstige toepassing op de verkiezing van een substituut-ombudsman.

Artikel 91 1. De nationale ombudsman is bevoegd om naar aanleiding van klachten van burgers een onderzoek in te stellen naar de handelingen van rijksorganen en -ambtenaren, een en ander nader bij de wet te regelen.
2. De nationale ombudsman brengt ten minste één maal per jaar verslag van zijn werkzaamheden uit aan de nationale vergadering.

Artikel 92 Bij de wet kan de nationale ombudsman ook bevoegd worden verklaard ten aanzien van andere openbare lichamen van de Republiek.

Paragraaf 4: Vaste colleges van advies

Artikel 93 1. Vaste colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur van het rijk worden uitsluitend ingesteld bij de wet.
2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van deze colleges.

Artikel 94 Adviezen van de in artikel 93, eerste lid, bedoelde colleges zijn openbaar.

 

Hoofdstuk 7: Wetgeving en bestuur

Paragraaf 1: Wetgeving

Artikel 95 1. De vaststelling van wetten geschiedt door nationale vergadering onderscheidenlijk grote vergadering en nationale raad gezamenlijk.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 38 bedoelde wetten.

Artikel 96 In verband met de voorbereiding van voorstellen van wet worden de burgers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven, een en ander bij de wet te regelen.

Artikel 97 1. Voorstellen van wet kunnen bij de nationale vergadering worden ingediend door de ministerraad of door één of meer leden van de nationale vergadering.
2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de grote vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door de ministerraad of door één of meer leden van de grote vergadering.

Artikel 98 Voorstellen van wet, ingediend door de ministerraad, worden gezonden aan de nationale vergadering of, indien daarvoor behandeling door grote vergadering is voorgeschreven, aan de grote vergadering.

Artikel 99 1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door de ministerraad, niet door de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering is aangenomen, kan het door hem onderscheidenlijk haar, op voorstel van één of meer leden, en vanwege de ministerraad worden gewijzigd.
2. Zolang de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering een door hem onderscheidenlijk haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door hem onderscheidenlijk haar, op voorstel van één of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.

Artikel 100 1. Zolang een voorstel van wet niet door de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering is aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken.
2. Zolang de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering een door hem onderscheidenlijk haar in te dienen voorstel niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.

Artikel 101 1. Een voorstel van wet wordt wet, zodra het door de nationale vergadering onderscheidenlijk de grote vergadering is aangenomen en door ten minste één lid van de nationale raad is ondertekend.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 38 bedoelde wetsvoorstellen.

Artikel 102 De wet regelt de bekendmaking en inwerkingtreding van wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekend gemaakt.

Paragraaf 2: Andere rijksvoorschriften

Artikel 103 1. Algemene maatregelen van bestuur worden door ten minste één lid van de nationale raad vastgesteld.
2. Voorschriften door straffen te handhaven, worden daarin alleen gegeven krachtens de wet. De wet bepaalt de op te leggen straffen.
3. In verband met de voorbereiding van algemene maatregelen van bestuur worden de burgers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven, een en ander bij de wet te regelen.
4. De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de algemene maatregelen van bestuur. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op andere algemeen verbindende voorschriften van het rijk.

Paragraaf 3: Verdragen

Artikel 104 De nationale raad bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

Artikel 105 1. De Republiek wordt niet aan verdragen gebonden en deze worden niet opgezegd zonder voorafgaande goedkeuring door de nationale vergadering.
2. De wet bepaalt de wijze waarop goedkeuring wordt verleend en kan voorzien in stilzwijgende goedkeuring.
3. Indien een verdrag bepalingen bevat die afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, dient goedkeuring te geschieden volgens de in de artikelen 148 en 149 bedoelde procedure.

Artikel 106 Met inachtneming, zo nodig, van artikel 105, derde lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.

Artikel 107 Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.

Artikel 108 De wet geeft regels over de bekendmaking van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel 109 Binnen de Republiek geldende wettelijke voorschriften worden niet toegepast, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Paragraaf 4: Oorlogsverklaring, krijgsmacht en uitzonderingstoestand

Artikel 110 1. De Republiek wordt niet in oorlog verklaard dan na voorafgaande toestemming van de grote vergadering. Voor deze toestemming is een meerderheid van ten minste drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.
2. De toestemming is niet vereist, wanneer het overleg met de grote vergadering als gevolg van een feitelijk bestaande oorlogstoestand niet mogelijk is gebleken.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verklaring dat een oorlog geëindigd is.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit tot deelname van de krijgsmacht aan een interventie van een internationale organisatie.

Artikel 111 1. Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving van de onafhankelijkheid van het rijk en tot verdediging van zijn grondgebied.
2. Deze plicht kan ook worden opgelegd aan niet-Nederlandse burgers.

Artikel 112 1. Tot bescherming van de belangen van de Republiek is er een krijgsmacht die bestaat uit vrijwillig dienenden.
2. Invoering van de militaire dienstplicht is niet toegestaan.

Artikel 113 1. De wet bepaalt in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid van de Republiek bij besluit van de minister-president een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan worden afgekondigd. De wet regelt de gevolgen van de uitzonderingstoestand.
2. Daarbij kan worden afgeweken van de grondwetsbepalingen inzake de bevoegdheden van openbare lichamen anders dan het rijk, van de grondrechten geregeld in de artikelen 14, voor zover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft, 10, 11, 12, 20 en 21, tweede lid, alsmede van artikel 125, eerste en derde lid.
3. Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet bij besluit van de minister-president is opgeheven, telkens wanneer zij dat nodig oordeelt beslist de grote vergadering over het voortduren daarvan.

Paragraaf 5: Financiën

Artikel 114 Belastingen van het rijk worden uitsluitend geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het rijk worden bij de wet geregeld.

Artikel 115 1. De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het rijk wordt bij de wet vastgesteld.
2. Jaarlijks worden voorstellen van algemene begrotingswetten door de ministerraad ingediend op het in artikel 60 bedoelde tijdstip.
3. De verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het rijk wordt aan de nationale vergadering gedaan overeenkomstig de bepalingen van de wet. De door de algemene rekenkamer aangeboden rekening wordt aan de nationale vergadering voorgelegd.
4. De wet stelt regels over het beheer van de financiën van het rijk.

Artikel 116 De wet regelt het geldstelsel.

Artikel 117 De Nederlandsche Bank is onafhankelijk. Haar positie wordt bij de wet geregeld.

Paragraaf 6: Ambtenaren

Artikel 118 De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt tevens regels over hun bescherming bij de arbeid en over medezeggenschap.

Artikel 119 De wet geeft regels over het zelfstandig verstrekken van inlichtingen door rijksambtenaren aan de nationale vergadering en de grote vergadering.

 

Hoofdstuk 8: Rechtspraak

Paragraaf 1: Constitutionele raad en constitutionele toetsing

Artikel 120 1. De constitutionele raad bestaat uit negen leden.
2. De leden van de constitutionele raad worden voor een periode van negen jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers. Om de drie jaren treden drie leden af.

Artikel 121 De constitutionele raad is bevoegd eigener beweging of op voordracht verdragen, besluiten van volkenrechtelijke organisaties, wetten en andere algemeen verbindende voorschriften te toetsen aan de Grondwet en hen vervolgens te vernietigen wegens strijdigheid met de Grondwet.

Artikel 122 Een voordracht tot toetsing van een verdrag, een besluit van een volkenrechtelijke organisatie of een wet dan wel een ander algemeen verbindend voorschrift kan worden ingediend door:
a. ten minste 5.000 kiesgerechtigde burgers;
b. een bestuur van een provincie, gemeente of elk ander openbaar lichaam dan het rijk;
c. een verband van burgers, voor zover daartoe bij of krachtens de wet bevoegd verklaard;
d. de minister-president;
e. de hoge raad of een ander tot de rechterlijke macht behorend gerecht.
f. ten minste een derde deel van de gehele nationale vergadering; of
g. tenminste een derde deel van de gehele grote vergadering.

Artikel 123 De wet stelt nadere regels over de constitutionele toetsing.

Paragraaf 2: Overige bepalingen

Artikel 124 1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
2. De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen aan hetzij de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.

Artikel 125 1. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
2. Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
3. Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
4. Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.

Artikel 126 De doodstraf kan niet worden opgelegd.

Artikel 127 Ten aanzien van de in artikel 124, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld.

Artikel 128 1. De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
3. De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak wordt deelgenomen door personen die niet behoren tot de rechterlijke macht.
4. De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast, uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.

Artikel 129 1. De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de hoge raad worden door de minister-president voor het leven benoemd, een en ander volgens een bij de wet te regelen openbare procedure .
2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
3. In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.
4. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

Artikel 130 1. De leden van de hoge raad worden benoemd door de nationale vergadering uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de minister-president.
2. De hoge raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op uitspraken van de constitutionele raad.
4. Bij de wet kunnen aan de hoge raad ook andere taken worden opgedragen.

Artikel 131 De leden van de nationale vergadering dan wel de grote vergadering, of leden van de nationale raad staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de hoge raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij besluit van de minister-president of bij een besluit van de nationale vergadering.

Artikel 132 Geen rechter dan de constitutionele raad treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en andere algemeen verbindende voorschriften, verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel 133 Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

Artikel 134 1. Gratie wordt verleend bij besluit van de minister-president na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
2. Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.

 

Hoofdstuk 9: Provincies, gemeenten en andere openbare lichamen

Paragraaf 1: Provincies en gemeenten

Artikel 135 1. Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe ingesteld.
2. De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke grenzen.

Artikel 136 1. Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.
2. Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet.

Artikel 137 1. De provinciale raad en de gemeenteraad vormen de volksvertegenwoordiging van de provincie onderscheidenlijk de gemeente. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.
2. Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit de uitvoerende raad en de commissaris van de provincie, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders.
3. De provinciale raad en de gemeenteraad kiezen uit hun midden hun voorzitter.

Artikel 138 1. De provinciale raad en de uitvoerende raad stellen behoudens bij de bij de wet te bepalen uitzonderingen de provinciale verordeningen vast.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 139 Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 135, kan de toekenning van bevoegdheden bedoeld in artikel 136, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 138, alleen door de provinciale raad onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.

Artikel 140 1. De leden van de provinciale raad worden voor een periode van vier jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers, tevens ingezetenen van de provincie. Voor het lidmaatschap van de provinciale raad gelden dezelfde vereisten.
2. De leden van de provinciale raad worden gekozen op de grondslag van een enkelvoudig districtenstelsel.
3. De artikelen 49, tweede lid, 54 en 59 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De zittingsduur van de provinciale raad is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen.
5. De provinciale raad kan bij besluit van de commissaris van de provincie worden ontbonden. Artikel 58, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. De wet geeft regels over de plaatsvervanging van leden van de provinciale raad.
7. De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van de provinciale raad kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen dat het verrichten van bij de wet aangewezen handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden.

Artikel 141 1. De leden van de gemeenteraad worden voor een periode van vier jaren gekozen door de kiesgerechtigde burgers, tevens ingezetenen van de gemeente. Voor het lidmaatschap van de gemeenteraad gelden dezelfde vereisten.
2. De leden van de gemeenteraad worden gekozen volgens een bij de wet te bepalen kiesstelsel.
3. De artikelen 54 en 140, vierde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De gemeenteraad kan bij besluit van de burgemeester worden ontbonden. Artikel 58, tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
5. De wet geeft regels over de plaatsvervanging van leden van de gemeenteraad.
6. De wet geeft regels over het opzeggen van het vertrouwen in en het houden van een vertrouwensstemming over een lid van de gemeenteraad door de kiesgerechtigde burgers.

Artikel 142 1. De commissaris van de provincie onderscheidenlijk de burgemeester worden voor een periode van vier jaren, tegelijkertijd met de leden van de provinciale raad onderscheidenlijk de gemeenteraad, gekozen door de kiesgerechtigde burgers van de provincie onderscheidenlijk de gemeente. Artikel 72, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Artikel 73 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 143 1. De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.
2. De wet regelt het toezicht op deze besturen.
3. Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen.
4. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan uitsluitend geschieden bij besluit van ten minste één lid van de nationale raad wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
5. De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens artikel 136, tweede lid.
6. Bij de wet kunnen met afwijking van de artikelen 137 en 138 voorzieningen worden getroffen voor het geval het bestuur van een provincie of gemeente grovelijk verwaarloost.
7. De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van de provincies en gemeenten kunnen worden geheven.
8. De wet regelt de financiële verhouding van provincies en gemeenten met het rijk.

Paragraaf 2: Andere openbare lichamen

Artikel 144 1. Overige territoriale openbare lichamen kunnen uitsluitend bij de wet worden ingesteld en opgeheven. De wet regelt de wijziging van hun grenzen.
2. De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, alsmede de samenstelling en de bevoegdheid van hun besturen. Bij of krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend.

Artikel 145 1. Niet-territoriale openbare lichamen kunnen uitsluitend bij of krachtens de wet worden ingesteld of opgeheven.
2. De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, alsmede de samenstelling en de bevoegdheid van hun besturen. Bij of krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend.

Artikel 146 In afwijking van artikel 145 geschieden de instelling en opheffing van waterschappen, de regeling van hun taken, bevoegdheden en inrichting, alsmede de samenstelling van hun besturen uitsluitend bij provinciale verordening.

 

Hoofdstuk 10: Herziening van de Grondwet

Artikel 147 Herziening van de Grondwet geschiedt bij de wet.

Artikel 148 Een door de ministerraad ingediend en een door de nationale vergadering aanhangig gemaakt voorstel van wet tot herziening van de Grondwet kan uitsluitend worden aangenomen met een meerderheid van drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen van de grote vergadering.

Artikel 149 1. Een door de grote vergadering aangenomen wetsvoorstel tot herziening van de Grondwet dient door de kiesgerechtigde burgers door middel van een referendum te worden bekrachtigd.
2. Bekrachtiging door middel van een referendum geschiedt indien een meerderheid zich voor het wetsvoorstel uitspreekt en de opkomst ten minste 40% van de kiesgerechtigde burgers bedraagt.
3. Op een door middel van een door middel van een volksinititiatief. opgesteld voorstel tot wijziging van de Grondwet zijn het tweede lid van dit artikel alsmede artikel 101, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Artikel 121 is niet van toepassing.

Artikel 150 Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die niet in overeenstemming zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen.

Artikel 151 De tekst van de herziene Grondwet wordt bij besluit van de minister-president bekendgemaakt, waarbij de hoofdstukken, paragrafen en artikelen kunnen worden vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig kunnen worden veranderd.

 

Additionele artikelen

Artikel I 1. Als gevolg van de inwerkingtreding van deze Grondwet verliest de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn werking.
2. Het tot aan de inwerkingtreding van deze Grondwet geldende recht verliest zijn werking niet, voorzover uit deze Grondwet niet anders blijkt.
3. De Republiek is de rechtsopvolger van het voormalige Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel II Uiterlijk twee jaren na de inwerkingtreding van deze Grondwet verliest het Statuut voor het Koninkrijk zijn werking. De Republiek sluit verdragen met de Nederlandse Antillen en met Aruba om aan de onderlinge verhouding vorm te geven.

Artikel III Bij wijze van voorlopige voorziening treden tegelijkertijd met deze Grondwet de volgende algemene maatregelen van bestuur in werking:
a. het tijdelijk reglement inzake de verkiezingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de nationale vergadering, alsmede inzake de opzegging van vertrouwen in deze leden;
b. het tijdelijk reglement inzake de verkiezing van en de opzegging van vertrouwen in de minister-president;
c. het tijdelijk reglement inzake de verkiezing van de leden van de raad van state;
d. het tijdelijk reglement inzake de verkiezing van de leden van de constitutionele raad;
e. het tijdelijk reglement inzake het rijksreferendum;
f. het tijdelijk reglement inzake het rijksvolksinitiatief;
g. het voorlopig besluit inzake de positie van de leden van het voormalig koninklijk huis.

Artikel IV Uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze Grondwet treden de volgende wetten in werking:
a. de Wet tot herziening van de Wet openbaarheid van bestuur;
b. de Wet tot herziening van de Wet Nationale Ombudsman;
c. de Wet tot herziening van de Comptabiliteitswet;
d. de Wet inzake de positie van de leden van het voormalig koninklijk huis.

Artikel V Uiterlijk twee jaren na de inwerkingtreding van deze Grondwet treden de volgende wetten in werking:
a. de Wet tot herziening van de Gemeentewet;
b. de Wet tot herziening van de Provinciewet;
c. de Wet tot herziening van de Waterschapswet;
d. de Wet tot herziening van de Kieswet.

Artikel VI Uiterlijk drie jaren na de inwerkingtreding van deze Grondwet treden de volgende wetten in werking:
a. de Wet inzake de constitutionele toetsing;
b. de Wet op de Rechterlijke Organisatie;
c. de Wet tot herziening van de Wet op de Raad van State;
d. de Wet op de politieke partijen;
e. de Wet inzake het rijksreferendum;
f. de Wet inzake het rijksvolksinitiatief.

Artikel VII Uiterlijk vier jaren na de inwerkingtreding van deze Grondwet treden de volgende wetten in werking:
a. de Wet tot herziening van de Wet op het basisonderwijs;
b. de Wet tot herziening van de Wet op het voortgezet onderwijs;
c. de Wet tot herziening van de Ambtenarenwet;
d. de Wet tot herziening van de Wet openbare manifestaties.

Artikel VIII Uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze Grondwet komen tot stand:
a. een reglement van orde van de nationale vergadering;
b. een reglement van orde van de grote vergadering;
c. een reglement van orde van de nationale raad;
d. een wijziging van het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers.

Artikel IX De Sociaal-Economische Raad is opgeheven.

Artikel X Uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze Grondwet besluit de nationale vergadering over de wijze van opheffen van de openbare lichamen van beroep en bedrijf.

Artikel XI Adeldom is geen publieke zaak. De regelingen terzake worden uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze Grondwet ingetrokken.

 

OVER DE AUTEUR

Meine Henk Klijnsma (2 maart 1959) studeerde geschiedenis en juridische bestuurswetenschappen aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij was in de periode 1991-1999 lid van provinciale staten van Zuid-Holland voor D66 en is in het dagelijks leven werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

terug naar boven |