Dat gelijkheit onder de Mannen, de gront der Populare Regeeringe zy – uit: Consideratien van Staat, Ofte Politike Weeg-schaal – Pieter de la Court (1662)

Dat gelijkheit onder de Mannen, de gront der Populare Regeeringe zy – uit: Consideratien van Staat, Ofte Politike Weeg-schaal – Pieter de la Court (1662)

 

Republiek der Nederlanden: teksten bron en auteursrechten
 

1. Van den oorsprong der Populare, Demokratike, ofte des gemeenen Volks Regeeringe.

Het Eerste Deel deeses Tractaats hebbende gehandelt van de Monarchale; anders gesegt Een-hoofdige; en het tweede van de Aristokratike, ofte der aansieneliksten Regeeringe: Soo is nog overig, dat ik in dit Derde Deel spreeke van de Populare Staat ofte Regeering, daar yder Burger sijn deel sulks aan de Regeering heeft, dat de zelve, vergadert zijnde, met malkanderen de souveraine Regeering uit maken, ende te samen het Regt hebben alle andere ingeseetenen in het bysonder te gebieden, sonder van iemand in het bysonder, ofte eenige andere vergaderinge, gebooden ofte wetten te ontfangen.

Doch om het zelven met zoo veel klaarheit als mogelik is, te doen, dunkt my noodsaakelik de gedagten te laaten gaan, op den grontslag, waar op deese forme van Regeering is gebouwt; my inbeeldende dat het zelven wel getroffen zijnde, zoodanig groot ligt in deeze zaake zal geeven, dat daar uit alleen, meest alle voordeelen, en ongemakken der zelve forme van Regeeringe zullen werden ontdekt.

Het is waaragtig (insitum hoc hominibus, unumquemque sibi melius velle quam alteri suum unicuique pulchrum) dat alle menschen, haar eigen welvaaren meer als dat van een ander beminnende, daarenboven ook wijs genoeg meenen te zijn, om te weeten waar in het zelven bestaat, en door wat middelen het zelven best kan werden verkreegen; als meede, is waaragtig dat alle menschen altijt haar eigen, en zelden een ander mans welvaaren; jaa nooit iet tot haar eigen naadeel soeken; maar wel ter contrarie haar eigen voordeel, tot naadeel van een ander betragten zullen. En dienvolgende kan niet werden ontkend, dat Raaders tot haar eigen Grootsheit, en een anders vermindering: naamentlik, soodanigen die den gemeene mensche alle onweetenheit en boosheit toeschrijvende, als meede, anderen de gehoorzaamheit, en zig zelven de Regeering aanprijsende: gelijk of sy magtige Heeren, en groote Leeraars, ter contrarie in alle deugd, kennisse, wijsheit ende liefde ten voordeele van haar eevennaasten uitstaken; en gelijk of zy dienvolgende weederzijds de een om te gehoorsamen, ende de ander om te gebieden, door geboorte ofte opvoedinge geregtigd ende [daar toe alleen] bequaam waren: gansch niet geloofwaardig zijn nogte geloofd behoorden te werden. Zulks in alle manieren uit dien hoofde ook waaragtig is; dat niemant weetens en willens sig [zig gewillig] aan een ander onderwerpende, alle onderdaanigheit ontstaat door gebrek van magt, kragt, eere ofte kennisse. Welk gebrek van magt zig allesins openbaart in de Vrouwluiden, om dat de passien van vreese, schrik en droefheit, grooter in haar, en het oordeel minder, als in de mannen schijnt te wesen: en om dat na hare kindse jaren ontstaan die maandelike ontsteltenissen hares lighaams, op de welken volgt de genegentheit tot byslaapen; en hoewel die geweldig heerschende passie beiden manne en vrouwe gemeen is, zoo vint men nogtans daar in zoodanig onderscheit, dat de Man, met het boeten van dien lust, zijn lighaam schijnt te ontlasten, terwijle aan de andere zijde het ellendige Vrouw-mensch, door die zelve daat, haare ingewanden omroert, haar lichaam verswakt, en voor ofte ten einde der negen maanden Moeder en Kint, natureliker wijse, moet komen in ’t gewelt, en hulp versoeken van de sterker hant, die van de zelve ongemakken oorzaak, met alleen deel aan het vermaak te hebben, is geweest. Zulks de Opperhoofdigheit der Mannen, boven de Vrouwen, en Kinderen hier uit klaarlik schijnt te volgen. Maar dat is niet genoeg om te formeeren een politiken stant, bestaande uit volwasse Mannen, van nature weegen gelijk in passien, verstant en sterkte des lighaams: Zulks daar van naarder zoude moeten werden gesprooken, om te zien hoe dat, uit veele, diergelijke Huis-vaders, een Republik kan ontstaan. Maar vermits niemant ooit, als God, door Moses, zoodanige Populare Regeering heeft gestigt; zal ik daar van niet meer zeggen, om wijdluftiger van de ordinare Populaare Staat te spreeken.

2. Dat gelijkheit onder de Mannen, de gront der Populare Regeeringe zy.

Dat volwasse Mannen moeten werden geconsidereert gelijk te zijn in naturelike kragten, leeren ons de volgende spreekwoorden: [het welk blijken kan uit navolgende spreekwoorden] (Homo homini par;magis magnos clericos non sunt magis magnos sapientes: nemo altero fragilior: nemo in crastinum sui certior. Es musz ein jeder ein pahr narren schuhen vertretten, wo nit mehr. O si jeunesse savoit, O si veillesse pouvoit; een man is tegen een man opgewassen.) en die de sake wel in siet sal bevinden, dat deese spreekwoorden op een seer goeden grond gebout zyn alzo de jongen met sterkte des lighaams, en aanwassende kennisse, schijnen te boeten haare onvoorsigtigheit; en te konnen opwegen de voorzigtigheit der Ouden, die met een zwakker lighaam, vermindering van kragten en oordeel, verwagten: jaa dat meer is indien men syn gedagten laat gaan over het tegenwoordig geweld dat eenige veelweetende seer voorsigtige menschen souden moeten doen teegen eeven soo veel onweetende dwasen; soo soude seer twyfelagtig zyn, of niet de twyfelagtige en doorgaans al te lang marrende voorsigtigen souden werden ooverwonnen van die roekelose baldadige dwasen, en of sy voorsigtigen niet allesins souden bevestigen het spreekwoord audaces fortuna juvat, a gouverner follie sagesse nous faut dat het teegen een sterk gek quaad vegten is: en dienvolgende zo is zeer ligt om begrijpen, dat alle onderscheit onder de menschen niet van Nature, maar door eenige gevallen des weerelts ontstaat. En voorwaar die door eenige gelegentheit eenige Menschen kan bedriegen ende aan zijn snoer weet te krijgen, quansuis om de gemeene Vryheit te bewaren, teegen de tirannie van een eenig dwingend Hoofd, of wel eeniger Magistraats-persoonen; ofte om anderen, ten gemeenen voordeele der Meedehulpers door wapenen te beschermen, ofte te vermeesteren, die maakt zig gemeenelik meester ofte Hoofd van allen, opregtende aldus een Monarchie; Maar die zijn aanhang nog zoo groot niet heeft gemaakt, dat men hem alle, ofte de meeste krijgsmagt heeft willen vertrouwen, met hem daar oover alleen tot Kapitain Generaal te stellen, die vint zig dikwils genoodsaakt die magt met eenige der magtigste Medehulpers te deelen, om zoo doende, gesamentlik de anderen vermeesterende, een Aristokratike Regeering op te regten. En alhoewel men hier ook in speculatie zoude konnen byvoegen mogelik te zijn; dat een geheele vergaderinge des volks, met de meeste vrye stemmen, zonder eenig gewelt ofte bedrog, zoude uitkiesen een seeker getal van uitsteekende Mannen, op beloften, dat de zelven van tijt tot tijt in der afgestorven plaatsen, andere persoonen tot Leeden dier vergaderinge zouden kiesen; om dus de Republik in der eewigheit absoluit en independent te regeeren: zoo meen ik nogtans waaragtig te weezen, deeze kiezende menschen gansch niet verseekert te konnen zijn, dat eenige gekoore menschen, warelik in alle gevallen een grondige kennisse souden hebben, om het welvaren van het gemeen te konnen versorgen; en nog veel min is waarschijnelik, dat de menschen geloven en in alle voorvallende saken vertrouwen souden, dat die gekore veelweetende persoonen alle hare kennisse en magt zouden willen gebruiken, tot voordeel van ’t gemeen: Want de spreekwoorden seggen; postquam docti prodiere, boni desunt. magistratus ostendit virum. Multum scientiæ parum conscientiæ Hoe geleerder, hoe verkeerder en datmen een mans deugd, ofte vriendschap niet eer leerd kennen; voordat hy groot, of dat men selfs in nood is? en om daar en boven wel uit te drukken datmen seer weinige soodanige deugdsame grote mannen, en getrouwe vrinden vind, soo segt ons spreekwoord datter .. in een lood gaan. Maar ter contrarie is een ydere innerlik bekent, hoe ongeveinsdelik men zig selven lief heeft, en hoe warelik men allesins geneegen is sijn kennisse en kragten ten voordeele van sijn eigen selfs te gebruiken; en daar-en-boven is waaragtig, de menschen naturelik soo groote presumtie van hare eige bequaamheit te hebben, dat sy nooit willents en wetents, de magt van haar eigen voordeel te betragten, aan eenige anderen, hoedanig die zijn, sullen hebben onweederroepelik opgedragen. En dienvolgende schijnt men klaarelik te konnen zien, dat dese beide formen van Regeeringen; waarin soodanig onweederroepelik Regt om oover andere ingeseetenen te heerschen gevonden werd; naamentlik, de Monarchale, en de Aristokratike, ontstaan door puur gewelt, en bedrog, welk niet, dan met verloop van tijden, kan werden geregtvaardigt, en gewettigt: om dat, aan eene zijde, een yder daar na, onder de zelve Regeering gebooren, ofte daar aan met eede verpligt werdende, en daar van de gemeene protexie teegen uit- en inheems gewelt genoten hebbende, allesins aan de zelve wert verpligt, zoodanig als zy is, gehoorzaamheit, spruitende uit dankbaarheit, te bewijsen, Virtutem quis enim amplectitur ipsam præmia si tollas? Ingratum dicas et omnia dixeris.

Wie dient de Deugd, dan om sijns Lijfs, of Zielens voordeel?

Ik dien haar om haar selfs; sprak ’t Phariseus oordeel.

Want een reedelike eigen selfs liefde ende de Deugd van dankbaarheid daaruit onstaande de grondslag van alle menschelikke deugden, (indien onder Menschen eenige te vinden is,) gehouden moet werden. En daar-en-boven kan men ligtelik uit de Historien leeren, dat een yder, die soodanige dankbaarheid omtrent de Regeerders verwerpt en door conspiratien en oproer, verandering in een gestabileerde Regeering wil brengen, daar hy een Onderdaan is, zeer dwaaselik doet, en teegen syn eigen welvaren sondigd, vermits alle de Oproermakers, gemeenelik sneuvelende, zonder haar voorgenomen werk uit te regten, een schandelik einde bekomen.

3. By wat geval een Populare Regeeringe geformeert wert.

Maar indien veele volwasse mannen, door eenig ander geval, zoodanig by malkanderen komen, dat geen van alle eenigen considerabilen aanhang heeft (At postquam exui æqualitas, & pro modestia ac pudore, ambitio & vis incedebat, provenere dominationes. C. Tac.) zoo ontstaat gemeenelik uit die naturelike gelijkheid een onderlinge vreese, modestie, en zeedigheyd; zulks men zich schaamt, en niet derfd begeeren dat anderen die alsoo grote magt hebbende als wy, ons seer ligtelik een onregtvaardige begeerte souden weigeren, en beletten konnen, van ons verdragen, ’t gunt wy van anderen niet zouden willen lijden. En vermits onderwijlen de menschelike behoeftigheid groot, en de ordre om uit die ellende en behoeftigheid te geraken noodsaakelik is, zoo staat men zeer ligtelik, in alle verscheidentheit van oordeel, dese billikheit toe, dat reedeliker-wijse, weinigen en dienvolgende de swaksten in kennisse en kragten zig behooren te voegen naa het oordeel van veelen in saken die gemeen zyn en geen uitstel lyden. Welke naturelike billik- en reedelikheit de gront-slag is van alle Demokratike, ofte Populare Regeeringe.

Daar-en-boven dunkt my klaar te wesen, dat de menschen door hare gedurige eigen selfs liefde dese redelik-, billik- en zeedigheit allerbest vatten, en plaatse geven, als zy van een ander gewelt lijden, want dan werken alle hare gedagten purelik om te overleggen, hoe groot die ongeregtigheit zy, en om zig van dat drukkent ongemak te ontlasten; maar naweliks zijn de menschen dat ongemak te boven geworstelt, en tot weelde geraakt, of haare gedagten beginnen te speelen, om boven een ander haars gelijk uit te steeken, en ge-eert te werden, en vermits geen vast besit van goet en eere kan bestaan, dan door magt en heerschen, soo siet men dat de weelige menschen, eindelik alle haare gedagten laten gaan, om over andere menschen soodanig te heerschen, dat sy door de selven van eere en goed niet souden konnen werden berooft. En daar-en-boven sweeven, als men gewelt lijd, de gedagten zoo gedurig op die ongeregtigheden, dat de zelve een groot afkeer van ’t gewelt, en een groote liefde tot de billikheit, in ons pleegen te veroorzaaken alle het welke Arist. 6: pol: cap: 3: seer wel uitdrukt seggende semper imbecilliores æquum et justum quærunt, sed qui plus possunt, talia parve faciunt. de swakste soeken altyd ’tgunt billik en regt is, maar de magtigste agten dat weinig. Dog indien iemant daar aan twijffelt, die gelieve maar op te merken, hoe de Rooms Catholiken en on-Roomsen, vervolgt werdende om de Religie, dat vervolgen, als een zeer onreedelik gewelt verfoejen, sustineerende dat de waarheit voordeels genoeg heeft, als zy vryelik spreeken mag, en verheffende ten Heemel toe, den Euangelisen Raat des sagtmoedigen Gamalils, raadende alles Gode, en den tijde oover te geeven, en men gelieve insgelyks op te merken hoe zy Geesteliken nogtans, ter plaatse daar zy meester zijn, dat seer vervloekt en schadelik gewelt, als een zeer heilige zaake, den Politiken aanraaden. En op dat men geloove, dit niet te spruiten uit de verkeertheit der Religien, maar uit de boosaardigheit der menschen, zo bid ik, dat men considereere, hoe de Weederdoopers, Leerende dat men den Quaden niet moet weederstaan, en dienvolgende zig weereloose Christenen noemen, zoo lange als sy onder een ander mans Regeering leeven moeten: nogtans een geheel andere tale spraaken, zoo haast als zy nu meer als hondert jaren geleeden, sig in Duitslant, of nu nog onlangs in Engelant de sterksten bevonden. En daar-en-booven gelieve men te considereeren, hoe de aldwingende Lutersen in Sweeden, Deenemarken en Duitslant, en de Gereformeerden in Engel- Schot- Yer- Switser- en de Vereenigde Neederlanden zig in deesen deele omtrent de dissentieerende dragen. Voorwaar, hy dwaalde niet, die van haar dit rijmtjen schreef:

Ootmoedig waaren de gedagten

Als ’t onder ’t Kruis lag zonder kragten.

Maar naweliks heeft het kragt gekreegen,

Of ’t toont zijn kragten wel ter deegen.

En indien men dit zo onbeschaamdelik ziet plegen onder de geciviliceerste Volkeren, ende dat nog door de Geesteliken, de alderheiligste Menschen dezes Weerelds, zoo dunkt my dat men van andere menschen niet beter moet verwagten in weelde.

En dienvolgende (om wederom tot mijn voorneemen te keeren,) zo zeg ik niet vreemt te wezen, indien meest in alle gevallen, daar de menschen, door onvrugtbaarheid van land en hongersnood ofte door eenig schielik uitheems gewelt, tot eenige gelykheid zyn gebragt en haare woonplaatzen hebben moeten verlaaten, om zig in verzeekerder neder te zetten, ontstaan is een Populare Regeering, waar in men aan de naturelike gelijk, en de redelikheit, heeft plaatse willen geven; namentlik, te Athenen in Achajen, Ætolien, Syracusen, Chios, Rodos, en alle andere Griekse Eylanden die door geen afgesonde Colonien eerstmaals bevolkt, en zoo doende van haare Moeder-stad dependent waaren gemaakt; Want vermits die harde Schieten, door hongers nood ofte andere wereldse voorvallen uit het ongemakkelike Noorden, veeltijts na het Zuiden neederdaelden, om beetere wooning te zoeken; zoo konden die Zuider-gemakkeliker volkeren, teegen die Heirleegers der Barbaren, niet bestaan, maar vlugteden van die gewoonelike passagie, namentlik van omtrent de Caspice, en Euxinise Zee, naar die groote tonge Lands, in Zee uitsteekende, die men Griekenlant noemt. En die aldaar, of aan Zee, geen genoegsaame zeekerheit vonden, vlugteden om de zelve oorsaken in de Eilanden.

En het zelve verwoesten des Werelts eenigsins door de Griekse, en Syrise ofte Carthageniense Koopmanschap gestut weezende; zoo heeft men gemelde inundatien, ofte overvallingen der Volkeren, daar naa, als de Koopmanschap door de Roomse Republik, een tijt lang geruineert was geweest, wederom in zwang zien komen in de Gotthen, Wandalen, Hunnen, &c. En de zelven veroorzaakten, dat veele Inwoonders van Italien vlugteden op die kleine Veeneetse Eylandekens; alwaar zy ook een Populare Regeering opregteden, en zig met vissen, en koopmanschappen erneerden.

En vermits door ’t beneficie ofte weldaad der koophandel , alle menschen genoegsaam in hare eige woonplaatsen, zedert acht hondert jaren, hebben konnen werden gespijsigt in de behoeftigste Landen; om dat haaren arbeit en konsten aldaar besteed zijnde omtrent het maken van kleederen, ofte eenig ander gemak en cieraat deeses leevens, het zelven heeft konnen werden verwisselt, teegen den oovervloet der spijse, en materialen, van andere vrugtbare Landen; zoo hoort men zeer weinig van inundatien der Volkeren: en alzoo weinig ziet men dat ergens eenige Populaare Regering wert opgeregt; sulks het niet vremd is dat men heedendaags geen Regeering ziet fondeeren dan door bedrog en het zwaart: En men weet zeer wel dat (chi piu offende, manco perdona. E chi molto offende perdona mai. Proprium humani ingenii est odisse quem læseris, C. Tac.) Die gewelt doet, het zelven min vergeevende, als die ’t geleden heeft, het zwaart nooit overgeven zal, om een ander die hy beleedigd heeft alzoo groote macht te geeven als hy behouden wil.

Uit welk voorgaande klaarelik schijnt te volgen, dat niet meer als twee Natuurelike, Reedelike, Goddelike formen van Regeeringen konnen werden bedagt; Namentlik, de eerste, gefondeert aan de eene zijde op de naturelike zwakheit der Vrouwen en Kinderen, en aan de andere zijde, op het prærogatijf, ofte voorregt onder de Mannen door jaren, of geboorte ontstaande. En dit is die Goddelike Populare Republik, welke de Heilige Moses onder den Jooden opregtede. Alwaar de oudsten van yder geslagte de wettige Regeerders waren, en alle de anderen naturelike Onderdanen waren en dewyl daarvan, myns weetens geen andere exempelen te vinden zyn; soo sal ik hier van niet meer seggen.

De tweede forme van Populare Regeeringe, bestaande uit Leeden daar zoodanige naturelike superioriteit, of dependentie niet is, wert, als voor deesen is gezegt, gefondeert op deese naturelike billikheit: dat in zaaken die geen uitstel lyden, en daar men eeven veel gelt, het minste getal zig altijts behoort te voegen naar het meesten: te meer, dewijl het kleinste getal, deese billikheit geen plaats willende geeven, van het meerder, daar toe ofte erger, zoude konnen worden gedwongen. En vermits dat is de forme van Regeeringe, daar eigentlik in dit derde Deel des Tractaats van moet werden gesprooken; zoo zal ik het doen, genoegsaam op de selve ordre, als in de andere formen van Regeeringen is geschiet, namentlik met eerst de voordeelen, en daar naa de ongemakken der zelve voor oogen te stellen.

4. De Voordeelen der Populare Regeeringen.

Ten eersten is klaar (Dominatio paucorum regiæ libidini propior, populi imperium juxta libertatem est. C.Tac.) dat alle de ingeseetenen eener Volks-regeeringe genieten groter vryheid om haar eigen welvaren te mogen soeken als de ingeseetenen van eenige andere regeeringe: en vermits in het goed gebruik van een volkome naturelike vryheid omtrent saken waarin ons welvaren geleegen is, bestaat de hoogste perfectie eener politieke societeit soo volgd hier uit, dat alleen in de Democratie de perfecte regeering kan gevonden werden alsoo warelik in deesen gevalle eens mensches sin is eens mensches Hemelryk sie Arist: Polit: Lib: 6. cap: 2 alsmeede is klaar dat deese Populare Regeering op geen bedrog ofte gewelt gefondeert, maar naturelik, redelik, en in zig zelven billik is. ’t Welk niet klaarder beweesen kan werden, als met vragen; Wat kan natureliker zijn, als te leven naar zijn eigen oordeel, ordre, en wetten? Wat kan reedeliker zijn als te gehoorsamen die men zelfs gekooren heeft? Wat kan billiker zijn, als te dulden, mislagen, en menschen die men zelfs beeteren, en straffen kan? Wat kan voor den geheelen Staat heilsamer zyn dan dat het minste gedeelte sig naar het meeste voegd? Wat kan loffeliker en betameliker zyn, dan dat menschen die hare meede borgeren tragten te ooverstemmen, ook de selve overstemminge van andere gedogen? In gevolge deser spreekwoorden: Suum unicuique pulchrum. Quod fecit quisque tuetur opus. Suum unicuique stercus bene olet. Eigen vuil stinkt niet.

Elk meend sijn Uil te zijn een Valk,

Elk lieft sijn werk, al waar ’t een Balk.

Ten tweeden is klaar, dat (Salus Populi,) het welvaaren van ’t gemeen, in alle andere forme van Regeeringen maar een dekmantel van eigen zijnde, alleen in de Populare Regeering is waarelik (Suprema Lex) de Opperste Wet. Want vermits warelik (Conservatio & salus sui ipsius suprema homini lex) eige conservatie de opperste menschelike wet is; en dat de Politike Caracter den Mensch, en die wet, als van Nature de eerste presupponeert: soo is klaar, dat (Salus Populi) ’s volks welvaren de opperste politike wet zynde nogtans [de opperste wet van een politik zijnde] het gemeen niet moet werden gesocht, dan voor zo veel het teegen eigen niet strijdig is. Sulks indien waarachtig is, dat een ieder altijds zijn eigen welvaaren zoekt, en daar toe zijn stemme geeft, zoo volgt daar uit nootsaakelik, dat de stemmen van allen vergadert, en met het meestendeel geconcludeert zijnde, die conclusie naar de opinien der zelve menschen, zal omhelsen het besten van ’t Gemeen. En dat is ’t gunt ik wil: Namentlik; Vox Poluli, Vox Dei, yder voor zig, God voor ons allen. Daar yder zig zelven zoekt gaat niemant verlooren.

Vriend en naabuur heeft veel te zeggen,

Maar laat altijts het werrik leggen.

Ten derden is klaar, dat aller Inwoonderen kennisse, passie en bequaamheit, alleen in deze Populare Regeeringen kan werden gebruikt, zulks niemants bequaamheit, of eergierigheit in deze Populare Reegering wert vrugteloos gemaakt, met uitsluiting van eenige Burgers. Daar ter contrarie in alle andere regeeringen de bequaamsten, en die met wel regeeren zouden tragten de meeste eer in te leggen, veeltijts met voordagt werden voorby gegaan, om te kiesen de onbequaamsten, en dat noch het argsten is; vermits in andere regeeringen, de magt van regeeren en dienen meer schijnt aan de persoonen vast te zijn (Superbiunt homines annua designatione, quid si honores per quinquennium, [quod si ad vitam] agitent. quid si honoribus ad vitam fruantur. item. Languescet industria, intendetur secordia, si nullus ex se metus aut spes, & securi omnes aliena subsidia exspectabunt; sibi ignavi, respublicæ graves. C. Tac.) zo werden zy door geen nootsaakelikheit tot wel regeeren opgewekt, maar werden overal, alsoo traag in het weldoen, als hovaardig, en laatdunkende, om haare meede-Burgers te veragten. Daar aan de andere zijde, in een Populare Regeering, niemand door kragt van syn geboorte eenige politike magt besit; maar alle Magistraats-persoonen jaareliks door de meeste stemmen moetende werden gekooren, zig genootsaakt vinden wel te dienen, en hare mede-Burgers met alle voorsigtigheit, en beleeftheden te ontmoeten, of zy moeten als haare jaren uitgediend zyn hooren (passato il pericolo gabbato il santo) ’t gunt de Boer van Soetermeer derfde seggen, aan den Schout van sijn Dorp, dien hy selfs op den weg van den Hage naar huis seer instantelik had versogt, nevens hem op sijn’ Merrie te willen rijden; Namentlik, soo haast de Boer onder het rijden uit den Schout had verstaan, dat hy uit den Hage quam, en aldaar sijn Schouts-amt had geresigneert, seide hy: Zijt gy geen Schout meer, zoo bruit van de Merrie, het beest heeft genoeg aan my alleen te dragen.

Ten vierden is klaar, dat de gemeene burgerschap, in een Populare Regeering, geen grote besoldigde gedurige krygsmagt nogte eewigdurende imposten ter betalinge der selve van noden heeft, ende dienvolgende zig zelven geen eeuwigduurende imposten oplegt, om een eewigdurende bezoldigde krygs-magt te onderhouden, en daar meede de gemeene Burgers tot gehoorzaamheit te dwingen, of wel de zelven te gebruiken om conquesten te doen, ten voordeele der Magistraats-persoonen, maar als daar oorlog wert gevoert, zijn de Burgers een genoegsaam heir ofte Garnisoen om hare Republik ofte Stadt en Vryheit te beschermen, of werden de zaaken zoo aangelegt, dat de Geallieerden, of de vyanden alle den last dragen. En als dat niet zijn kan, zoo voert men schattingen in, de welke alleen de rijke ingezetenen belastende, die in Populare Regeeringen, de Magistrature in zeer grooten getale jareliks bekleeden, zonder daar uit merkelik te konnen werden gebaat, zoo werden die der oorlogen haast moede, en zoeken de Vreede. Het welk voor de gemeene ingezeetenen de grootste zeegen van de werelt is.

Ten vijfden is in Populare Regeeringen klaar, dat alle Burgers, die in kennisse, deugt, en rijkdom uitsteeken, daar door alleen eer door het meeste deel der Borgeren tot Magistraats-persoonen zullen werden gekooren, zonder dat zy (ex optimis Magistratibus Periculum Principi. C. Tac.) door die uitsteekentheit hier gehaat en vervolgt, gelijk als in de Aristokratike; of wel gedoot werden, gelijk als in Monarchale Regeeringen. Zulks een yder hier zijn uiterste vlijt aanwend, om weetenschappen en goederen by een te vergaaderen. En dit is de reeden waarom Atheenen, een Koopstadt in een bar, en Rivierloos Lant, aan Zee gelegen; niet alleen veel rijke Inwoonders, maar ook, door die rijkdom, meer Burgers, doorlugtig in weetenschappen, deugt, en krijgs-konst heeft konnen uitleveren, als het geheel ander Griekenlant, Monarchaal, ofte Aristokratik geregeert werdende. En dit is ook de reden dat Florencen, geduurende de Populare Regeeringe, zoo veel doorlugtige Mannen, Koopluiden, Historie-schrijvers, Poeten, Architecten, Schilders, en Beelthouwers heeft voortgebragt. Maar zedert dat het doorlugtige Florencen, in den jaare 1531. verviel tot een Monarchale Regeeringe; is alle weelde, deugt, konst, en koophandel, daar zoodanig vermindert, dat men naaweliks ooit van dat voor-heen beroemt, Florencen hoort spreeken. En eeven zoo weinig of min, wert heeden gewag gemaakt van Siena, en Pisa; voor deesen zoo vermaarde Republiken, dat de Pisaners, als seer in Koopmanschap bloejende, omtrent de twaalfde en dertiende eew, langen tijt hebben gedongen naar de Heerschappie oover de Middellanse Zee. En het is geen wonder dat men niet meer hoort spreeken van die twee Steeden, want seedert dat zy den Hertoge van Toscanen hebben moeten onderdaanig zijn, heeft men de zelve zoodanig sien vervallen, dat men de straaten naweliks van Inwoonders siet betreeden, hoewel gemelde Hertogen van Toscanen, de selve, met opregten van Akademien, om dat vervallen te onderstutten, nog hebben begonstigt. Daar ter contrarie het naageleegen kleine Lucca, een Lant-stad, door een goede Aristocratike regeering, en Fortificatie sijn vryheit, hebbende behouden, overvloeit in rykdom,menschen, konsten, en Manifacturen. Sulks de penningen by den Luchesen soo oovervloedig zyn, dat men de selve aldaar op interest, wel teegen twee ten honderd in ’t jaar kan bekomen; en binnen de muren van die kleine Stad wel vier-en-twintig duisent menschen woonen, met welke, als meede de omleggende Boeren, in tijde van noot, sy sig tegen alle uitheems gewelt seer wel beschermen.

Ten Zesten is klaar, dat een uitheemse magt, een Popularen Staat be-oorlogende, niet kan voorwenden, dat hy den Regeerders, en niet den Onderdaanen den Oorlog aan doet, gelijk wel kan geschieden in Monarchale en Aristokratike Regeeringen, vermits warelik de Oorlogen om het point wie regeeren zal, meest werden gevoert; en dit is de reden, waarom in tegenspoet de Monarchen, en de Aristoi, ofte aansienelike Regeerders, met uitsluiting der gemeene burgers regeerende, zelden hardnekkige defentien gedaan, en beleegeringen uitgestaan hebben. Gelijk ter contrarie geen Populare Staat, dan met het grootste uitheemse gewelt van de Werelt, pleeg vermeestert te werden. Als gebleeken is aan Tyrus teegen Alexander de Grote, ende aan Sagunthos, Numantia teegen Romen, alsmeede aan Romen tegen Hannibal; ende aan Syracusen, Carthago tegen de Romainen. En meenigmaal te Athenen tegen verscheiden vyanden, zomtijts gelijkelik hare eige Stad toen zy nog niet gefortificeert was, verlatende, om zig in Zee, ofte op de Eylanden te begeeven: het welk immers het grootste exces van de Werelt is, en zomtijts hartnekkige hongers-noot uitstaande. Maar die Regeering quijt zijnde, heeft zy nooit groote wederstant gedaan.

Sulks in alle manieren schijnt klaar te weesen, dat in de Populare Regeering niet alleen wert getragt, maar dat alle de magt van ’t Lant zonder eenige schroom, ofte splissing, wert gebruikt tegen uitheems gewelt; daar ter contrarie, in andere regeeringen, de Regeerders, zig moeten waapenen, tegen populare commotien, zoo wel in vrede- als in oorlogs-tijden, indien zy alleen, de Regeering en de voordeelen van dien willen behouden in weerwille, van allen die zy daar buiten sluiten.

5. De gebreeken der Populare Regeeringe.

Om de gebreeken en ongemakken der Populare Regeeringe op het kragtigsten te konnen voorstellen, dunkt my dat nootsaakelik zal wesen, den gront, waar uit zy alle spruiten, wel te ondersoeken.

Namentlik, vermits ik my laat voorstaan, klarelik te zijn bewesen (qui sibi amicus est, hunc omnibus scito esse amicum. Qui sibi nequam cui bonus? Nulli valet qui sibi non valet) dat alle menschen genegen zijn haar eigen welvaaren te zoeken: sulks daar uit ook volgen moet, dat warelik in alle vergaderingen der gemeene Burgerschap (Salus populi suprema Lex) ’s Lands welvaaren de opperste Wet is, daar alle de Leeden, te zaamen geconsidereert weesende naar tragten: zo is ook klaar, dat die Souveraine populare vergaderinge, teegens ’s Lands welvaaren, nietwes besluit nogte uitvoert, dan door onweetenheit. Zulks indien hier meer oorsaaken van onweetenheit, als in de andere formen van Regeeringen konnen werden gevonden, wy de zelve des te minder moeten agten. En vermits aller menschen kinderen even onweetende ter Werelt komen, zoo staat wel te considereeren waar van daan daar naa onder de volwassen en bedaagde menschen die groote ongelijkheit van kennisse komt, en waar de meeste onwetenheit wert gevonden.

Namentlik, daar is nietwes te bedenken, waar door natureliker wyse ofte politikelik gesproken, de kennisse in ons kan werden opgewekt, als goede opvoeding, of onderwijsing, en eige reedenkaveling oover alle dingen die ons in deese Weerlt voorkomen; en het is ook klaar (Amicus Plato, Amicus Socrates, sed magis tamen amica veritas. Veritate & igne nihil nobis gratius, nihil pulchrius. Nemo volens errat) dat alle menschen van nature Weet- en waarheit-gierig zijnde, alle oorsaaken van onweetenheit, en eigen selfs bedrog moeten werden gevonden buiten den wille des menschen, die onweetende blijft, ofte bedrogen wert.

Ende dit voor af gesegt weesende van alle menschen in ’tgemeen voor soo veel sy menschen zyn, soo is nog ooverig datmen de selve over weege en aanmerke voor soo veel sy regeerders zyn: namentlik van Koningen en Princen is in het eersten Deel overvloedig gesprooken, en aangeweezen, dat haare eige ouders, en alle anderen die omtrent haar koomen; gemeenelik alle vlijt aanwenden, om haar zoo onweetende te maaken, en verkeerde passien in te drukken, als mogelik is: zulks zy, niet hebbende als eige ervarentheit, en die nog door de Hovelingen in alle manieren vermomt, waarelik het aangename ligt des waarheids ende de loffelike nuttigheid des deugds seer selden sien, en dienvolgende de onweetenste, en ongelukkigste slag van menschen deeses werelts moeten zijn.

Van Regeerders in een Aristokratike Republik is in het tweede Deel eenigsins aangewezen, dat deese in het gemeen, zeer gemakkelik gezeeten weesende, door de voordeelen der Regeeringe ende der magistraatsamten; ook zeer geneegen zijn, de zelve aan haare kinderen over te laaten, het welk onder gelijken niet wel kan werden gehoopt, dan met zijn kinderen daar toe boven anderen bequaam te maaken. Sulks by deesen de magt, en genegentheit is, om haare kinderen wel op te voeden (el Dinero haze l’hombre entero) goede Leermeesters te geeven, nabuure, en vremde Landen te doen besien. Jaa niet alleen door eige ervarentheit haare passien en oordeel te beteren, maar ook door de studien, en kennisse van verscheide Talen, en oude Historien, die ervarentheit wonderlik te vergrooten, en haar te doen leeven met alle de voorgaande eeuwen, en verre-afgelege Landen. Maar in de Populare Regeering komen tweederley slag van Ingezeetenen in consideratie, namentlik, vooreerst, alle Burgers, die zoo zeer gegoet zijn, dat zy rijkelik van haar eigen inkomen, zonder alle haren tyd te besteeden, in de koopmanschap, handwerk, ofte eenige andere gedurige beesigheid, konnen leeven, zoo voor zich zelven, als voor haare Familien. Want alle deze Burgers, ’t zy de zelven ooit in Magistrature zijn geweest, ofte niet, tijd en goederen genoeg hebbende, versuimen niet, zich zelven, en hare kinderen, zo veel doenelik, tot de Magistrature, en Regeering bequaam te maaken, alzo die veel goeds heeft, het zelven nawliks als door macht kan blijven besitten in deze boose werelt; daar deze volgende spreekwoorden altijts waaragtig werden bevonden: qui a terre a guerre. Qui a bon droict a bon mestier d’ayde. Favor in judice plus valet quam optima lex in Codice. Wijs my de man, ik wijs u het recht, want de werelt is een hooyberg die door de Machtigsten wert kaal geplukt. terwijl weerelooser Luiden goed gemeen is.

Es ward auff erden nie so slecht,

Gewalt gieng ieder zeit vor Recht.

Daar-en-boven ziet men klarelik, dat onder de menschen de begeerte van veel goeds en leevens-middelen te besitten, de eerste en kragtigste is: als mede dat de zelve, eenigzins gestopt zijnde, daadelik wert gevolgt van een begeerte tot eere die niet min krachtig is, en den mensche nooit dan in het graf verlaat. Erant quibus appetentior famæ videretur: quando etiam sapientibus, cupido gloriæ, novissima exuitur. Verba sunt C. Taciti de nunquam satis laudato Helvidio Prisco. Hist. lib. 4. Zulks dewyl deese generaale passien van eer- en geldgierigheid, alle andere menschelike driften oovertreffen; soo is niet vreemd, indien sy in alle Populare Regeeringen, daar een yder, des bequaam meenende te zijn, naar de Regeeringe en Magistrature mag staan, versoorsaaken, dat een oneindelik getal Burgers zig waarelik aldaar tot de regeeringe [daar toe] bequaam maakt. En vermits niemant aldaar, zo voor zig zelven, als voor zijn kinderen eenig aangeboren regt tot de Magistrature kan voorwenden, dan het zelven altijds bouwen moet op eenige uitsteekende bequaamheid, zo mag niemant aldaar laatdunkend, ofte traag werden, zonder daar van terstont de straffe te gevoelen, met voorby gegaan te werden. Over sulks is niet wonder, dat die twee generale en kragtigste passien van geld- en eergierigheid, in populare regeeringen zoo kragtig opgewekt, en aan een gekoppelt zijnde, aldaar meer doorlugtige Helden, wijse Mannen, en deugdsame menschen ter weerelt brengen, als in eenige andere Regeeringe.

Maar ten tweeden komt in consideratie, dat de behoeftigheid der menschen zeer groot is, voorneementlik als de zelve werd vermenigvuldigd door een huisgesin, en verkeerde passien der menschen, in haare jongheid niet zoo zeer tragtende goederen te vergaderen, als wel de zelven met vermaak te quisten. Zulks, indien nog eenige ongelukken het quisten by komen, gelijk de werelt vol ongelukken en dwaasen is, de zelve menschen haar geheel leeven moeten besteeden, om dageliks teegen de armoede te wroeten, zonder eenigsins haare gedagten te laaten gaan, om zig zelven, en haare kinderen wel te informeeren, weegens de politike maximen, geproportioneert naar het ware interest van hare republike. En vermits dit een seer generaal quaat is (hoc commune malum semel insanivimus omnes. Pauper ubique jacet. Haud facile emergunt quorum virtutibus obstat, res angusta domi. Qui est povre est sot.) als gefondeert zijnde op de domheid der jeugt, en behoeftigheid der menschen, zoo bevind men waarelik, dat naweliks ooit in eenige regeering, hoedanig die zy de vijftigste Burger, tijd, gelegenheid, en geneegentheid heeft gehad, om zig zoodanig te informeeren, dat hy van de ware fondamenten der Regeeringe zijner Stad, met eenig goed oordeel en kennisse zoude konnen spreeken. Want het waaragtig, en absoluit interest eener Stad uit te vinden, is veeltijds van diepe speculatie hangende; en de kennisse, van de middelen hoe men gemelt interest omtrent de naabuuren, zoo in vreedens- als oorlogs-tijden moet betragten; is nog veel beswareliker te verkrijgen; alsoo het zelven, voorneementlik omtrent Monarchaale landen, zeer veranderlik is; en van gedurige goede avisen van buiten dependeert, waar toe de Armen gansch geen bequaamheid hebben. En vermits de zelven nogtans tot de populare regeering geregtigt zijn, zoo dunkt my, dat ik onder de gebreeken der Populare Regeeringe wel stellen mag, voor aan, als een oorsprong van alle volgende quaalen:

Dat een Populare Staat, werdende geregeert van het meestendeel der Borgeren, ook waarelik geregeert werd van domme en onweetende menschen, nog oogen, nog ooren hebbende (Neque plebi judicium aut veritas. [C. Tacit.] Inde crebri quæstus nec occulti per vulgum cui minor sapientia, & ex mediocritate fortunæ pauciora pericula sunt. C. Tac. Chi non ha non sa. Die arm is, is sot.) wiens Regeering de Ouden zeer aardig in deeze Fabul hebben beschreven: De Slange-staart, zeggende van zoo goeden huit been en vleesch te weesen, als het Hooft schoon dat met oogen en ooren voorsien en verciert is, jaa dat zy staart, met haar gift het Hooft bewarende, nogtans moest lijden dat het Hooft uit zijn hol ziende, alle vermaak des werelts genoot, terwijle zy in een donker gat bleef steeken. En dat zy beiden spaatseeren gaande, het hooft voorging, den ellendigen staart niet alleen door stof en slijk naar sleepende; maar dat meer is, zig by eenig quaat overval dadelik in een hol bergende, en den veragten staart den slagen ten besten geevende: Zoo wilde zy staart, dien hoon niet langer verdragen, maar zelfs regeeren. Het welk de wijse oogen, en ooren dapper, en te vergeefs tegenspraaken. Want de staart, als het sterksten, sleepte het hooft berg af, regt naar een eiken bosch, om aldaar zeer haast spijse te konnen vinden; maar over distelen, doornen, en scharpe steenen, waar over het hooft gehoor en gezigt verliesende, riep: hout stille, hout stille; en tot antwoort kreeg, neen: zoo gy my gedaan hebt, doe ik u weederom, het is nu mijn beurt geworden. Daar naa een anderen berg sullende opklimmen, en meenende zijn kloeke sterkheit te bewijsen in het haastig overspringen van een karreweg, eer een aanrennende wagen zoude gekomen zijn, sprong te kort, en wierd van de wagen overreeden. Toen beschuldigde nog de staart het hooft van onwijsheit dat het hem zoo veel had willen involgen; niet willen, maar moeten, zeit het hooft. En (More vulgi suum quisque flagitium aliis objectantes. C.Tac.) door dese twist gevoegt by de magteloosheit, door de quetsuren, aan hooft en lijf overkomen, kreeg de Voerman tijd van de karre te springen, zijn Zwaart te trekken, en, hooft en staart van malkanderen scheidende, de slange te dooden. De Fabul leert: De Dwaasen oproerig werdende willen de Wijsen regeeren, en brengen de Republik door domme haastigheit in zwaare ongemakken, waar uit onderlinge twist ontstaande, werden zy beiden gedoot, en de Republik vernietigt.

Ten tweeden, vermits (inscitia semper arrogans) de onweetenheit altijt met laatdunkenheit, (veroorsaakt werdende door onse eige liefde ,) vergeselschapt is; zoo zijn de zelve onweetende Burgers zeer haastig in het oordeelen: Waar door alle propositien, die een kennelike schijn van waar- en nuttigheit hebben, maar warelik valsch zijn, ofte een groot verborgen quaat naar zig sleepen, gemeenelik van de zelve voor waaragtig, en goet werden gekeurt. Dit hebben ons de Ouden geleert, met de Fabul der Apen, die den Worm, om zijn glans, geloofden een vuur te zijn. En met den Fabul des Mans, die niet konde gelooven dat het schoon blinkent vuur schaaden zoude, voor dat hy ’t selven gekust, en sig gebrant had. Welke Fabulen ons leeren, dat experientia stultorum magistra: de Dwaasen leeren nooit door goeden raat, maar altijts door schaade, en schande, non est sapientis, dicere non putaram. Niet de Wijsen, maar de Dwaasen, zeggen in de Politie gedurig: Wie had dat gedagt?

Ten derden, vermits (didicisse fideliter artes emollit mores) by kleine kennisse, altijt groote passien, en by groote reeden de liefde altijt klein is; als meede om dat de armen door den arbeid en row leeven sig selven verharden, ende de Ryken door stilligheid ende een gemakkelik leeven sig selven teer en swak maken: ende dat daarenboven in alle periculeuse saaken; de Armen, en Dwaasen niet; de Rijken, en Wijsen veel; haar lijf, eere, ofte goed hebben te verliesen, soo zyn de onweetenste en armste menschen doorgaans eer in de wapenen en beesig met hare dadelikheeden te pleegen teegen de ryken, en zoo moeten de zelven, altijts toegeeven, en voor de Armen wijken.

Ten vierden, indien deese onwetentheit, en groote passien der gemeene Burgers, door oproerige geesten, (die nooit in een Staat ontbreeken,) wel gaade geslaagen wert, eerst met beleeftheit, miltheit, schijn-heilige, en deugtsame daaden een groote reputatie te winnen, en daar na met heftige welspreekentheit eenige propositien te doen, (naar inhouden der volgende sententien en spreekwoorden: nulli tutius peccant quam sub pietatis infulâ Item: Sancta Laverna, da mihi fallere, da Sanctum piumque videri; Noctem peccatis & fraudibus objice nubem. Item: Largitio, luxus, industria ac vigilantia, haud minus noxiæ quoties parando regno finguntur. C. Tacit. Item, Nihil in speciem fallacius quam prava religio, ubi Deorum numen prætenditur sceleribus. Item, Simulata sanctitas duplex iniquitas. Item, In turbas & discordias, pessimo cuique plurima vis, pax & quies bonis artibus indigent. C. Tacit. Un pazzo basta à gettar la pietra nel pozzo, e cento savii non bastano à cavar la. Een dwaas kan een steen in een put werpen, die hondert wijsen niet konnen uit trekken. Die zig tegen de gebreeken van zijn mede-broeders steld, werd altijds gelasterd, en het minsten is, dat men zegt, het is een dringer, ende een seer eensinnig ofte een onversettelik mensch. Maar die mede doen, prijsen sy allen, zeggende voor het minsten, het is een zeer discreet, en rekkelik mensch, daar men wel meede over weg kan;) zoo konnen de gemeene Burgers tot de grootste excessen van de Wereld werden vervoerd. Waar van ik een zeer gedenkwaardig exempel uit Plutarchus zal verhaalen. Aristides geworden zijnde een der tien Tresoriers van Athenen, en toonende dat alle die zoo voor, als geduurende zijn dienst nevens hem de penningen der Republike hadden gehandelt, dapper hadden gestoolen, jaa selfs ook die vermaarde en victorieuse Themistokles, zoo wisten ter contrarie, alle die Beschuldigden zoo veele vrienden te maaken, dat Aristides, ten dage zijner reekeninge, door de Commissarissen des Volks, (Senatus seu judicium Heliasticum) zelfs gecondemneert wierd in een groote boete; als hebbend zig met stads goed verrijkt. Maar zijn Vrienden vermogten weederom zoo veel, dat hy door het volk zelfs ontslagen, en voor het toekomende jaar in zijn dienst gecontinueert wierd. Toen voegde hy zig zoo wel naar den zin van zijn neegen meede-Broeders in dienst, dat zy hem allesins preesen, en voor hem kuipten, op dat hy voor het volgende jaar mogte werden gecontinueert, gelijk ook geschiede, door de meeste stemmen der Burgeren. Maar hy wees het zelven af, met deese woorden: Als ik my zeer getrouwelik in mijnen dienst droeg ben ik nauweliks uwe schandelike boete ontgaan; en nu ik niet min gestolen heb dan de anderen ontfangers deeser Republike, werd ik door u, als een treffelik Burger gepresen. Voorwaar dit onregtvaardige lof is my onaangenamer als uwe voorgaande condemnatie. Daarom zijt in het toekomende voorsigtiger, laat u niet meer door medecijns, die u soet vergiftige dranken ingeeven, om uw goed te konnen erven, verleiden. Maar volgd den Raad der geenen die u, in plaatse van vleyen, scharpe en bittere, dog heilsame waarheeden seggen.

Dus sprak Aristides zeer wel; Maar Plebs ubique eadem, de Weereld, en het Graauw sal altijds het zelfden blyven: Namentlik, zoodanig als onlangs seeker persoon het zelven ter occasie der Remonstrantse Kerkelike twisten, zeer aardig heeft beschreeven met deese woorden: Meenig Heer kon wel aan de veederen zien, dat een Kerk-uil geen Duif was. Maar wat souden de Heeren doen: deese Uilen hadden de Kerk, en die, Heer Alleman in; ’t welk een Beest is, dat ik niet weet, of het 1000 hoofden, dan of het geen heeft. Een Beest dat bot, dom, onverstandig, en onreedelik is, gelijk alle Beesten pleegen. Dat niemand liefd dan die het troetelt. Zijn Meester voor de Knegt niet kend; ja dikwils den Meester, ten gevalle des Knegts, vernield. En soo ras in ’t water, als op stal, in ’t vier, als in zijn nest, loopt. Een deerlik ding als het begint te raazen: Want het loopt dan met het hoofd teegen de muur, tot dat het daar door, of voor blijft leggen, vermits de oogen zoo diep in den kop staan, dat het niet kan sien wat omtrent hem, maar alleen wat regt voor uit, by de neus lang, is. En daar door is het zig zelven in den ligt, en meest om zijn eigen verderf uit. Als het dan zijn moed uitgetierd, en zijn eigen stal in brand gesteeken heeft; om zig by de koolen te verwarmen, zoo valt het in slaap, verkoud, en verhongerd, en werd zoo tam, dat zelfs een vreemd jager het selven een touw om den halse werpen, en als een Lammeken heen en weder leiden kan. Dog, op dat het den vremde niet doe als zijn voorgaande Meester, zoo sluit deese vremde jager en niewe Meester hals en vier poten, als ook het bakhuis in een muilkorf, jaa breekt het zelve nog de tanden uit den monde. Zulks het eindelik blyde werd het magere hoy te mogen bereiken, daar het te vooren zijn eigen haver om verre stiet, en met voeten trad.

Ten vijfden, door deese onweetenheid, passien, en oproerige Snappers, moet ontstaan een zoo groote ongestadigheid in de resolutien, vonnissen en wetten deeser populare vergaderinge, dat by alle wijse menschen, die gewoon zijn op zeekere maximen haar oordeel te vellen, met regt gezegd werd. (Chi in su’il populo si fonda in su’il fango si fonda. Tuto il mondo è una gabbia de matti. Neque illis veritas, aut judicium, quippe eodem die pari certamine diversa postulaturis. C. Tacit) dat men zig op het oordeel nogte gonst des Volks geensins verlaaten mag: want den eenen dag roept het Hozanna, en den anderen kruist hem, kruist hem: waar van wy in de Republik van Atheenen ook verscheide exempelen hebben; Naamentlik, naa dat die heilige Socrates door vonnis der Commissarissen des Volks was gedood, als hebbende geleerd dat de Goden der Atheniensen geen waaragtige Goden waren; zo wierden daar naa ook Anytus en Melitus, beiden om dat zy hem hadden beschuldigd, ongehoord, en dienvolgende ook onschuldig, gedood. Gelijk zy omtrent den zelven tijd, ook zes victorieuse Scheeps-Kapitainen deeden onthoofden, als of zy geen zorg genoeg hadden gedragen, om haare meede-Burgers, schipbreuk geleeden hebbende, van een Eiland te haalen, en voor haare vyanden te bergen. Want hoewel met waarheid tot hare ontschuldinge daar teegen gezegt wierd, dat de Admiraal waarelik aan genoegzaame scheepen die last hadde gegeeven; maar dat die, door een overmijdelike storm, haaren last niet hadden konnen volvoeren: als mede, dat het den Admiraal ongerijmd had gedagt, zoo veele scheepen ten dien einde te gebruiken, dat hy, naa een verkrege victorie, de vyanden onvervolgd zoude hebben moeten laaten ontvlugten; soo hielp dat niet, tot dat gemelde Admiraal met nog grooter victorie huiswaard gekeerd zijnde, het Volk met een al te laat berouw straffe oeffende, oover de voorgaande Beschuldigers, en Lasteraars der ses gedoode Kapitainen.

Ten zesden, door dese onwetenheid, passien en ongedadigheid volgd, dat in populare regeeringen selden eenige volmaakte resolutie werd genoomen, want vermits zy altijds voor een fondament stellen in het maken der wetten, dat men van alle menschen, en voorneementlik van alle die den waren gods-dienst belyden, en van seer uitsteekende ouders geboren zyn, naar den aard der liefde, ten besten moet oordeelen, en dat alle Burgers eerlik en Liefhebbers van ’t Vaderland moeten gepresumeerd werden te zijn, tot dat zy het contrarie door haare actien hebben betoond; Soo willen zy in haare vergaaderingen de abusen niet voorkomen, met scherpe ordre, wetten, en straffen, die zy selfs ook onderworpen souden weesen: Maar zeggen gemeenelik, waar toe die strengheid omtrent eerlike Burgers, wie zoude onder ons ooit soodanige Vaderland-verdervende gedagten krijgen? Ten anderen, is by haar geen kennisse genoeg, om verre-afgeleege abusen te konnen voorsien, sulks haare ordren, ook uit dien hoofde altijds onvolmaakt zijn. Het welk de Ouden ons met deese Fabul hebben geleerd.

De schaapen niet langer willende passen op het gebaf der honden, haare wagters, hingen een klok in zeekeren boom, met ordre, dat de honden zouden hebben huiswaart in haar rust te gaan, en niet weeder te keeren, om de schaapen teegen den Wolf te beschermen, dan op het geluidt der klokke. Het welk de Wolf vernemende, de Schapen ooverviel, sulks sy [de schaapen] met alle magt gemelde klokke trokken, maar vermits, de honden niet quamen, wierden veele schaapen verslonden, sulks de honden des uchtens eindelik komende, zien uit eigener beweeginge, hoe de schaapen voeren, met grooten verwonderinge zig hoorden uitkrijten als trowlose wachters zeggende zy schaapen in tijds de klok tegen haare vyanden te hebben getrokken, maar dat zy trowlooslik van haare waakers waaren verlaaten geweest. Waar teegen de honden zeiden ter goeder trouwen, geen geluid te hebben gehoort, sulks als men de saak wel ondersogt, soo bevond men in de klok geen klepel, nog by de schaapen bequaamheid, om een daar in te hangen, waarom zy gemelde honden weederom tot haare Wagters moesten aanneemen, indien zy niet wilden van haare vyanden verslonden werden.

Ten zeevenden, door deese gebreeken van onweetenheid, en groote passien, werd niet alleen ongestaadigheid veroorzaakt, maar dat arger is, zeer geswint geloopen van de eene extremiteit naa de andere, in gevolge van deese spreekwoorden: Nihil in vulgo modicum terrere ni paveant. Item, Vulgus tam pronum in misericordiam, quam immodicum sævitia fuerat. C. Tac. Plebs humiliter servit, aut superbe dominatur. Liv. Odi profanum vulgus & arceo. Item, parturiunt montes, nascetur ridiculus mus Qui à fait l’affaire? s’il succede bien, le grand Parlement de Paris; s’il succede mal, la furie Françoise. ’s Werelds loon is een dwelm-luk, gelukt het wel, zoo is’t Romains; zoo niet, een schelmstuk.

Want voorwaar het gemeene volk is van een beuseling niet min ontsteld, als van groote zwaarigheeden: of ter contrarie selfs in seer groote periculen gansch sorgeloos. Het vreest zijn vyand onmaatig, of wil den zelven plotselik op het lijf. Met de meeste rust zig op zijne defentie te houden, is by haar landverradery, ofte ten minsten een verfoejelike bloothartigheid. Als een zaak, ook teegen ordre en reeden, wel is gelukt, soo verheft het een burger welke die saak uitgeregt heeft, in plaatse van hem te straffen ten Hemel; maar als de zelfde saak, ook volgens ordre en reeden, voorsigtiglik gedaan zijnde, een quaade uitkomst heeft, zoo werd de zelve Burger in plaats van des niet jeegenstaande voor synen goeden dienst bedankt te werden, selfs teegen alle reeden van eere, goed, en lijf, door het onverstandige Volk, beroofd; waar van men dagelikse exempelen siende, onnoodig is hier eenige by te brengen; en veel min behoeft men te bewijsen de waarheid deeser spreekwoorden: Moderata durant. Chi va piano, va sano. Item, la pazzia corre, la prudenza lentamente segu’il passo. Maat houd staat: Een dwaas loopt; een Wijs man gaat.

Ten agsten, vermits de Magistraats-persoonen deese ongestadigheid des Volks weeten, zoo derven zy, met geene genereuse resolutien, haare meede-burgers intoomen, en nog min de zelve rigoreuselik straffen, hoe noodsaakelik dat moge zijn; uit vreese van daar naa in de gemeene vergaderinge des volks gestraft, ofte ten minsten, de gonst des volks verliesende, nooit meer tot eenig amt gekooren te werden. Het welk de Ouden in dese Fabul hebben willen leeren: Zeekere Verkens door een Herder gewoon zijnde dageliks Bossewaarts gedreeven, en tegen den Wolf bequamelik beschermd te werden, alzoo hy die zelve, zoo met sweepslagen, als steenworpen, gedurig by malkanderen in goede ordre hield, zeiden onderling, dat zy eerliker luiden kinderen in een vrye Republik woonende, niet met slagen als de Slaven , maar als vrye luiden met goede woorden behoorden geregeerd te werden. En daarom namen zy den hond, die haar alleen met baffen regeeren zoude, aan: Dewelke ziende dat deese eerelike kinderen zig gedurig in den drek wentelden, en onordertlik gins en weeder liepen, haar met baffen aanmaande tot reinigheid, en by een te blijven om voor de wolven te konnen werden beschermd; Door welk geluid zy in het eersten zig ietwes ontstelden, maar daar naa achteden zy het zelven niet een boon, zeggende, hy baft wel, maar bijt niet: welke spot de Hond niet konnende verdragen, en nogtans vreesende dat de sterksten, indien hy die bestond te straffen, hem souden den buik opscheuren, vond goed zijn straffe met de jongste te beginnen, eerst van soete woorden tot dreigementen komende, omtrent een biggetjen, dat niet begeerde voort te gaan, dan na dat het een aard-aaker, waar aan het besig was, zoude hebben uitgegraaven; jaa zelfs in plaatse van te gehoorsaamen, antwoordede dat verkentjen: Wat duivel laat gy u voorstaan? meend gy, alleen op my, uw moed te koelen, en u straf te oeffenen, daar gy siet dat alle groote swijnen nog veel min gehoorsaamen, en veel meer quaads doen? Voorwaar gy doed als den Havik die de verslindende Adelers, Raaven, en Wouwen verschoond, maar de onnosele Duiven verscheurd en verslind. Deese smadelike woorden, voortkomende van het allerkleinste swijn, gingen den Hond dwers door zijn herte: Sulks hy in toornige moede dat verken by de ooren sleepte, soodanig, dat op desselven geschreew, alle de anderen quamen aangeloopen, hem beschuldigende en uitkrijtende voor een wreeden Tyran; en eer den Hond daar op konde antwoorden, of wel eer syn antwoord gehoord en wel ooverwogen was vielen die oproerige verkens op hem aan, en scheurden hem in veele stukken. Deese fabul leerd, &c.

En voorwaar, heeft niet alleen Athenen ons diergelijke genoeg verschaft met die doorlugtige mannen, eerst zeer gonstig zijnde tot hooge ampten te vorderen: namentlik, Miltiades, Themistocles, Cimon, Callias, Thrasybulus. Philippus Lamprensis, Argyreus, Collytenzis, Aristides, Lycidas, Perikles, Alcibiades, Socrates, &c. En naa dat zy aan haare Republik groote diensten gedaan hadden, met die eevenwel te dooden, te bannen, ofte een groote geld-boete af te neemen? Florencen tot den jare 1531, Populaar geregeert werdende, heeft insgelijks veel doorlugtige Ingezeetenen vervolgd, geplonderd en gedood. Sie de Florentinse Historien van Nicolas Machiavelli.

Ten negenden, schijnd een groot gebrek van de Populare Regeering te weesen, dat aldaar in het minsten geen Hoofd der Republike, nogte ook eenige eewigduurende Raads- ofte Magistraats-persoonen mogen zijn, ten zy men wille, dat de zelve Republikse Regeering terstond werde vernietigd. Want vermits als dan alles werd gedirigeert ten voordeel des Hoofds, ofte der altijds in bediening-weezende persoonen, en niet ten voordeele des gemeenen volks, gelijk als aan Sparta, Roma, en Carthago, daar selfs twee Hoofden waren, is gebleeken, zoo hebben alle die Republiken wel de naam van Populare Regeeringe; maar zijn efter in der daad meer Monarchaal ofte Aristokratik. En dienvolgende schijnt men ook voor een groot ongemak der Populare Regeeringe te konnen by brengen, dat, in jarelikse Raaden, geen continuatie en vervolg van kennisse zijnde, alles zeer blindeling moet toegaan; voorneementlik, in republiken die niet op den seekeren landbow ofte situatie aan een magtige doorlopende rivier, maar op onseekerder middelen van subsistentie gebowd zyn en daarenboven openbaard sig een grote onweetenheid by de gemeene menschen voor zo veel belangt het interest der Republike, met de naaburen en verre-geleegen Landen. In Magistraats-persoonen, die niet meer als een jaar in dien dienst zijn, moet zig ook een groot ongemak uit deesen Hoofde openbaren; want eenige maanden doorloopen, eer men de geleegentheid van zijn ampt verstaat; en als men maar twee ofte drie maanden te dienen heeft; siet men zijn einde zoodanig te gemoet, dat men alle moejelike en haatelike dingen voor den naavolger laat. Zulks de Magistrature naweliks den halven tijd wel waargenoomen werd.

Ten tienden, schijnt ook voor een zeer groot ongemak te konnen werden gereekent, dat in Populare Regeeringen nooit generaale imposten op de consumtien konnen werden ingevoerd, dewelken nogtans in zig zelfs voor den Staat de billikste en de nutste zijn; want de imposten werden ook door de vreemden betaald; schattingen niet. En daar-en-boven werd in de imposten het meesten gedragen by de quistigste, en pragtigste; dienvolgende eenigsins vrywillig: schattingen meest by de verstandigste, naarstigste, en spaarsaamste ingeseetenen: sulks de deugd door schattingen uitgeblust, en de ondeugden der ingeseetenen aangequeekt werden: daar ter contrarie door imposten op de consumtien de Deugden der Ingezeetenen aangequeekt, en de ondeugden beswaard werden. En daar-en-boven, kan door het zelven middel der imposten op de consumtien, niet gevoelig beswaard werden, de Negotie, ofte Koopmanschap, die warelik allen Lande seer voordeelig, en veeltijds den gemeenen Staat zeer noodzaakelik is. Eindelik is waaragtig, dat schattingen nooit werden betaald, dan door dwang, die gansch geen keur toelaat, en vermits men zonder geduurige imposten op de consumtien gansch geen offensiven oorlog voeren kan. En zo schijnd die onmogelikheid tot imposten in de Populare Regeeringe een seer groot gebrek te weesen.

Ten elfden, schijnd ook klaar te weesen, dat een Populare Regeering, zoo door gebrek van imposten op de consumtien, als ook om dat hare raadslaagen by het geheele Volk genomen werdende, niet secreet konnen blijven, en boven alle om dat zy door een Kapitain Generaal zeer ligt konnende werden overmeestert, als de zelve door Victorien en beleeftheden, omtrent de Soldaten en Burgers, haare gonst wind, tot offensiven oorlog zeer onbequaam is: En zonder de geheele vryheid in gevaar te stellen, de zelve niet kan voeren en vermits guerre defensive guerre consumtive iemand die in den stryd niet dan afkeerd gewisselik haast gedood werd: soo schynd ook soodanige populare staat niet lang te konnen duren.

Ten twaalfden schynd klaar te weesen, dat in de Populare Regeeringen veel meer Populare commotien ontstaan als in eenige andere, en van hoe gevareliken gevolge de zelve zijn, kan een yder ligtelik bedenken. Voorwaar men gelijktse te regt by aardbevingen, die geheele Steeden om verre werpen, en de Inwoonders alle te gelijk dooden, begraaven en verslinden.

Ten dertienden is klaar, dat de Populaare Regeering, eigentlik, maar kan zijn een Staat van die Stad daar de Burgers by een koomen: want voor zoo veel de andere onderhoorige Steeden, en Landen aangaat; vermits die werden geregeerd door Afgezonden van die Populare vergaderinge, en dat het voor die subjecten byna even eens is, of zy werden geregeerd door afgezonden van een Koning, van een Raad, of van een geheele Burgerschap; zoo is klaar, dat de Populare Regeering eigentlik maar bestaat uit eene stad, die, door uitheems geweld, veel ligteliker schijnd te konnen werden ingenomen, en overrompeld, dan of zy een Staat van een geheel Koningrijk zijnde, ofte wel een Lid van een Republik, door Gedeputeerde van verscheide Steeden, en dienvolgende aristokratik geregeerd werdende, was: want zy, zoo doende, ook van die andere Landen en Steeden schijnt te werden geprotegeert.

6. Naader Consideratien oover de gebreeken der Populare Regeeringe.

Tot hier toe zeer wijdloopig gesprooken, en gesteld hebbende meestendeels het gemeen gevoelen aangaande de voor- en naadeelen der Populare Regeeringe, en die weederzijds zodanig zijnde, dat men ten eersten opslagen niet schijnd te konnen zien, of men deese Regeering boven, ofte beneeden een Aristokratike behoorde te stellen; zoo heeft het my goed gedagt, om den Leeser in deese twijffelinge te helpen resolveeren, deesen aangaande nog ietwes te zeggen.

Namentlik, indien de practijk en de effecten, ofte vrugten der Populare Regeeringe, kennelik beeter zijn als die van eenige andere regeering, zoo moet noodsaakelik alle speculatie van perfectie ofte imperfectie daar teegen strijdende, zig gevangen geeven. Want Menschen zijn geen Engelen, maar volgen in de prattik warelik haare passien veel meer als de speculatien, ende de goede reeden.

Waar op ik, verder bouwende, zeg klaar te weezen, dat alle bekende Populare Regeeringen, uit zig zelven altijd, (ten zy dezelve door grooter uitheems geweld zijn verslonden, het welk alle Regeeringen gelijkelik drukt,) hebben veroorsaakt zeer groote, en meest Koop-steeden, oovervloejende in rijkdom, wettig verkreegen, en in alle konsten, weetenschappen en Deugden; namentlik, Sidon, Tyrus, Athenen, Syracusen, Rhodes, Chios, Venetien, &c. Ja dat meer is, alle die andere Republiken, die zig voor deesen door roof en oorlog hebben konnen verrijken, vergrooten, en zeer beroemt maaken; zouden dat zelven niet hebben konnen doen, indien haare Aristokratike Regeeringe niet waare vermengt geweest met een Populare: als Sparta, Carthago, Roma en dat de grote steeden oneindelik meer voordeelen den inwoonders aanbrengen als kleine magtelose steeden, kan niet werden ontkend; ende daarenboven is in alle gevallen klaar, dat seer kleine Steden, en Dorpen door de minste Oorlogen werden verdistrueert, en voor altijds vernietigd; daar ter contrarie, alle groote Steden, voornamentlik die haar eigen meester zijn, niet dan door uitneemend landurige en swaare Oorlogen werden vermeestert: En geplondert ofte verbrand zijnde, steeken deselve groote Steeden kort daar naa, weederom het hooft soodanig boven, als men aan Tyrus, Sidon, Athenen, Roomen, Luyk, &c. menigmaalen heeft gesien. En wat belangd de Koninglyke Residentie-Steden, die gemeenelik ook zeer in grootheid en rijkdom toenemen, dezelven komen hier gansch niet in consideratie alsoo dezelven werden gebouwd, vergroot, en verrijkt door het vleesch, bloed, sweet, en goed aller andere onderdaanen; Sulks ’tgunt men van de altyds oorlogende Romainen pleeg te seggen, namentlik ([van de Romainen segt men] si spolia redderetis, ad tuguria & casas redeundum vobis esset. Indien gy ’t geroofde goed wederom gaaft, zoo soud gy in uw hemd staan.) insonderheid waaragtig is van [En dat] alle de Residentie-Steeden alsoo die zijn groot geworden door geweld, rooven, steelen, en plonderen der koningen en hunner Hovelingen, op andere mindere steeden en onderdanen, [is klaar]. (Serpens nisi Serpentem deglutiat, non fit Draco. Crescit interea Roma Albæ ruinis. Liv. Bellis externis aliena consumere didicimus. Tacit.) Zulks dezelven te regt werden vergeleeken by de onnutte milt, die nooit groot en vet werd, dan met verminderinge en uitteeringe aller andere leeden des menscheliken lighaams, beeter en noodsakeliker werkingen, tot conservatie des levens, en gesondheid doende.

Ten tweeden zeg ik, dat alle de voorgaande bygebragte voordeelen der Populare Regeeringe, alleen gewisselik, in die en in geen andere Regeering werden gevonden. Zulks zy vast en onbeweegelik staan.

Maar ten derden, de gemelde gebreeken aangaande, zeg ik, (partito tutto netto, tutto perfetto si trova nullo. Vitia erunt donec homines. C. Tacit. Vitiis sine nemo nascitur, optimus ille qui minimis urgetur. Bey weisheid musz ein torheid seyn. Nihil ab omni parte beatum.) dat gelyk men van de waarheid der Mathematice, Physice, en Metaphysice ofte der Wiskonstige, Naturelike, en Boven-naturelike saken een volkome bewijs, en demonstratie geeft, wanneer men toond (Prædicatum esse de essentiâ subjecti, seu quodammodo identificari & involvi in natura subjecti,) dat het gunt men van een saak segt, aan die saak soodanig eigen is, dat gemelde saak sonder het geseiden, de selve saak, welkers naam sy draagd, niet soude weesen. In het korte gesegt, gelyk in alle booven gemelde saken is, ietwes geheel waaragtigs, sonder vermenging van onwaarheid. Insgelyks waaragtig (nemo bonus nisi deus, sola divina absolute et simpliciter bona) dat God de Heer alleen goed is, soodanig dat in syne actien geen quaad ofte onvolmaaktheid aangeweesen kan werden; ende dat daarenboven oneindelik goed te zyn is een noodsakelik gevolg van dat oneindelik volmaakt weesen welk wy met de naam God uitdrukken: sulks men van de perfectien en goedheid der goddelike actien oft werkingen een volkomen bewys ende Demonstratie geeven kan. Maar geheel anders is het gesteld met het naaspooren van de goedheid en Nuttigheid onser morale politike en kerkelike ordren actien en [der Morale, ofte] menschelike saaken, want vermits nietwes onder onse menschelike actien en saaken soo goed en nut is, dat het niet ten seekeren opsigte quaad ende onnut soude weesen; en dat aan de andere zijde nietwes soo quaad ende onnut is, dat het niet ten seekeren opsichte sijne kennelike goedheid ende nuttigheid soude hebben; soo bestaat alle Morale Demonstratie, voorsigtig- en wijsheid hier in, dat men het goeden, met het goede; en het quaden, met het quade, als mede het goeden tegen het quaden, en het quaden teegen het goede wel ooverwoogen hebbende, uitkiest, ofte verwerpt, niet het gunt absolutelik goed, ofte quaad is, maar wel het gunt waar in het meesten goed, ofte het minsten quaad is. Sulks in de Politie seer klaar is dat men niet een enkeld mensch, veel min een menschelike groote Societeit zonder gebreeken vinden kan, en dat men, de beste noemende, die de minste gebreeken heeft, in deese boose weereld ook goed moet noemen alle zoodanige imperfectien en gebreeken der regeeringe, die andere grooter imperfectien en gebreeken beletten. [Want voorwaar], (E duobus malis, minus, rationem boni habet.) en daarenboven kan niet werden ontkend dat oneindelik veel voorvallen zyn in welken men niet sig lang beraden sonder de occasie om wat goeds te doen te verliesen: jaa dat meer is veeltyds is het met de menschelike saken soodanig gesteld dat men niet mag stille staan maar noodsakelik kiesen ofte deelen moet indien men syn leeven eere of goed behouden wil: en dienvolgende uit twee quaaden het minsten kiesende, kiest men alsdan wel, en waarelik wat goeds. [Sola Divina absolute bona. Abunde bene est cui nihil est mali. Die ’t minste quaad heeft, is hier best aan. En al te gelukkig is hy die nergens meede geplaagt werd.]

Nog zeg ik kennelik te zijn alle andere Regeeringen, dat die Ingezeetenen met veel meer ongemakken werdende gedrukt, als in de Populare, en nergens daar-en-teegen zoo veel vryheids genietende, om haar eigen, en familie welvaaren, zonder de kroon van iemand te besorgen: gemelde Populare staat absolutelik de beste moet werden genoemt.

Ten vierden, dit voorheen in het generaal gezegt weezende, zeg ik verder, (inter populum & multitudinem differentia permagna est) dat men een zeer groot onderscheid maaken moet tusschen een onwettige ofte oproerige vergaderinge, des volks; daar niet als zeer gepassioneerde en boose, ofte zeer onweetende menschen het hoogste woord voeren, en tusschen een wettige vergaaderinge der gemeene Burgerschap ten seekeren plaatse en tyde of seekere afgekondigde en bewuste saken ofte handelen by een geroepen zynde; alwaar ook zeer moderate, goedaardige, voorzigtige menschen verschijnen , om in alle manieren het welvaaren des Lands te bevorderen, en het quaad voornemen der boosen teegen te gaan, met alle goede onderrichtinge te geeven. Want het waaragtig is, dat alle hier voor-verhaalde gebreeken, in onwettige Vergaaderingen des gemeenen Volks ten hoogsten werden gevonden. En om dat men, door de schaarsheid van Populare Regeeringen aan de eene zyde; ende in alle regeeringen oover alle siet menigvuldige Populare commotien aan de andere zyde; soo werd in deese weereld hier in geen onderscheid, door onervare Schrijvers gemaakt: en soo is geen wonder, indien de Populare Regeering zoo generalik werd verfoeyt; Te meer (Chasque Patrie est ingrate. Mais qui sert le Roy il a bon Maistre, & de grand maistre hardy valet. An nescis longas Regibus esse manus? Privatam gratiam statim mereare, statim recipias. C. Tac.) dewijl men, in deese nu slaafagtige onweetende en boose weereld, by niemand dank behaald, als men voor het gemeen, en tot naadeel van een, ofte weinige Magtigen, de waarheid spreekt; maar gewisselik zig zelven in gevaar steekt, door de Magtigen deeses werelds te werden vertreeden, terwijle het domme Graaw, voor wien men in zo een gevalle het meesten heeft gearbeid, in plaatse van dankbaar te wezen, (unge il villano e ti pungerá, punge il villano e t’ungera. Nourry le Courbeau il te crevera les yeus. Chantez a l’asne il te donnera des pets. Kraawd een Boer, en hy sal in u hand schijten) gemeenelik roept kruist hem, kruist hem. Sulks deese roemwaardige Schrijvers, ten naadeele der monarchien en der Aristocratien, en ten voordeele der Democratien schryvende, by naa geen ander loon te verwagten hebben (recté fecisse merces est, quum ipsa sui pretium Virtus.) dan een gerust gemoed, en gewisse troost, als sy om wel gedaan te hebben, door de boosen en magtigsten deeses Werelds vervolgd werden. Daar andere Pluimstrykende, Logenagtige, en boosaardige, Wereld-verleydende Schrijvers, den contrarien weg ingaande, alle voordeelen en gemakken, behalven een gerust gemoed, pleegen te bekomen; volgens het bekend rymtjen [te verwachten hebben] (Facilis descensus Averni, sed revocare gradum superasque evadere ad auras, hoc opus, hic labor est.)

de weg ten deugd is eng en swaar

ten ondeugd leid sy breed en klaar.

Ten vijfden, zo beken ik gaarn, dat de zeven eerst-gestelde gebreeken, als Onwetenheid, Laatdunkenheid, groote Passien, Haastigheid, Ongestadigheid, onvolmaakte Ordre, en Extremiteiten, meer de overhand in Populare, als in Aritstokratike Regeeringen hebben, soo wanneer de selve populare regeeringen soodanig qualik zyn gefonderd, dat het Senaat ofte iemand anders alle saken van belang niet alleen proponeren moet, maar ook debatteren mag voor ’t Volk gelyk dit t’Athenen en te Romen deese qualen veroorsaakt. Maar in populare regeeringen daar het senaat voor den volke niet dan proponeren mag, vindmen deese gebreeken seer weinig: en in allen gevalle der onvolmaakte Volks-regeeringen is dit alles in wettige Populare vergaaderingen eevenwel zoo zeer gematigd, dat alle de zelve gebreeken, zoo als zy leggen, teegen de voor- en naadeelen der anderen gebalanceert, in het minsten niet te agten zijn, vermits men bevind, dat zy, zonder schaal te houden, overwogen werden, van dit eenig voordeel der Populare Regeeringe, dat in haare vergaaderinge altijd het gemeene besten werd gezogt, want waarelik, hoe onweetende, laatdunkende, gepassioneert, haastig en ongestaadig men de menschen ook moge afschilderen, zo is, en blijft waaragtig (Quisquis suæ Casæ.Tantum ex publicis malis sentimus, quantum ad privatas res pertinet. Piu pesa un’ oncia d’util proprio che cento libre di stato. Le bien & mal d’autruy n’est qu’un songe) Geen Koe lekt een vreemd Kalf. Eigen gaat voor. Men voeld zoo veel van het gemeen quaad, als het eigen raakt; en meer niet: Want het raakt andersins de koude kleeren niet. Sulks klaar is dat alle de gemene Burgers in een populare regeeringe gesamentlik, ongelijk dikwijlder tot haar eige welvaaren zullen raaden, als [in Aristokratike Regeeringen] de voorsigtige en moderate Raads-Heeren tot voordeel van ’t Gemeen in een aristokratike regeering, alwaar [Want vermits aldaar] een yder zijn eigen zoekt, ook soo wanneer het selven strekt tot naadeel van het Gemeen; en dien volgende zo is alle die voorsigtigheid meest onnut, en nergens toe dienende, Als om alle de gemeene Ingezeetenen te doen arbeiden ten voordeel der aansienelike Regeerders. Alleenelik hebben de Ingezeetenen, in de Aristokratike regeeringen dit voordeel te verwagten, dat haar welvaaren wijsselik zal werden betragt, als het zelven met der Regeerders eigen welvaaren is vermengt. En het contrarie, naamentlik, dat het eigen welvaaren teegen ’t Gemeen strijd; gebeurt zoo dikwils, dat de Populare mislagen daar tegens gansch niet te agten zijn. Alle het welk, gefondeerd zijnde op eigen selfs liefde, en geneegentheid tot eige conservatie [en liefde], een yder zoo innerlijk bekend is, dat het zelven met geen exempelen zoo klaar kan werden beweesen. Maar het contrarie gevoelen heeft Trajano Boccalini wel aardig konnen bespotten in zijne Politike Fabulen; alwaar hy opteld (inter entia rationis) onder de geleerde versierselen, en mannekens die men op de mure schildert om daarteegen te regten ende de boeren te bedriegen, een Politik, ofte Regeerder die zijn Vaderlands Welvaaren liever heeft als zijn eigen, [Deorum numen prætenditur sceleribus. Namentlik] het welk voorwaar niet sonder grote reeden geschied, want de Politike Yveraars, in welkers mond de dienst van ’t Vaderland bestorven is: en de heilige Broeders, die gedurig van de Conscientie, God, en zijn heilig Woord spreken; zijn beiden niet vergenoegt, met de naam van wys, deugdsaam, eerlik, en opregt te zijn; maar soeken die van heilig: en vermits (deorum numen prætenditur sceleribus hommes ne sont anges. Mais les jeunes Angelots sont des vieus Diablots) Menschen geen Engelen zijn, maar den Pronk-Heiligen, gemeenelik het Boefjen metter tijd uit de mouwe springd; soo werden meest alle die fijne Broeders, in haar ouderdom bekend te zijn, geen jonge Engelen, daar zy zig voor pleegen uit te geeven, maar oude Duivelen, die met haare Conscientie, Gods eere, en den dienst van ’t Land allerhande vuile potten gedekt, en den Hypocrit hebben gespeeld; d’een zig dienende van (Salus Populi) dat ’s Lands welvaren de Heiligste Wet is: en d’ander van sijn Conscientie, en Gods Woord, om d’eenvoudige menschen te bedriegen, weetende dat die, als de Geesteliken vijsten, pleegen te seggen Amen. Sulks dit eigentlik is het verdorve Zout, en het tot duisternisse veranderd ligt daar het Euangelie van gewaagt maar indien de Republik soodanig is gefondeerd dat het Senaat alleen in syn eige kamer debatteerd en daar naa voor den volke sonder eenige verdere aanspraak simpelik syn avis en gevoelen proponeerd, en het volk alleen resolveerd, ende de magistraatspersonen alleen executeren mogen des volks gevoelen, soo is waaragtig, datmen in geen republik of regeeringe vind minder gebreeken, en meer deugden als in de populare: also ’t volk alsdan door geen welspreekenheid van eenig aansienelik Borger die syn eigen particulier voordeel als of het een gemeen waar tragt op te pronken, misleid werdende, voor sig selven en voor ’tgemeen, ’twelk hier een ende deselve sake is, sonder eenige oproeren doorgaans de beste resolutien neemd, wetten maakt en magistraten tot executien derselven kiest, immers altyd het selven te doen tragt, twelk in geene andere regeeringen gevonden werd of kan worden.

Ten sesden zeg ik rond uit, dat die andere 5. vermeende gebreeken der Populare Regeeringe, als 1. slappe Magistraats-persoonen: 2. geen Hoofd der Republike te konnen lijden: 3. geen Imposten op de consumtien te willen dulden: 4. tot offensiven oorlog zeer onbequaam te zijn: 5. Populare commotien onderworpen te weesen: [6. niet als uit eene Stad te konnen bestaan:] waarelik onder boose menschen en Regeerders (en soodanigen moeten alle menschen gepræsupponeert werden te weesen. Sie het eersten Cappittel des tweeden Boeks van de Monarchale Regeeringe) zeer groote deugden en perfectien zijn. Het welk, naar my dunkt, zeer klaar is, en geen bewijs van nooden heeft. Dog indien iemand niet te min twijffelt, of het contrarie deser ses Populare gebreken, den Ingezetenen veel meer ongemaks aanbrengt, als deese gebreeken zelfs; die gelieve te considereeren voor eerst deese navolgende spreekwoorden: qui regnare vult diu languidâ regnet manu. Moderata durant. Magistratus ostendit Virum. Superbiunt homines annua designatione, quid si honores in quinquennium agitent. Un chacun tire l’eau à son moulin. C’est un jeune Diable qui aprend encore à tonner. Het is een jonge Duivel, hy leerd nog Donderen. Want een niewe beesem vaagd schoon. En die de kroo heeft die kruidse, die de magt heeft die gebruiktse. Een Hamer wil slaan, een Aanbeeld moet lijden. ’t Is waaragtig, dat men een Mans nederigheid kend als hy groot is, maar ’t gebeurd zelden. En ter contrarie siet men meest altijds gebeuren,

Wer oben sitz, der läst sig grussen,

Und tritt die untersten mit fussen.

Die stärkst hat allenthalben recht,

Der sweckst ist ein geplagter knecht.

Wer mächtig ist, wird auch vermessen,

Grosz Fisch allzeit die kleinen fressen.

En werd dit alles bevestigd met de Fabul van seekere Monnik, die zeer beleefd, rekkelik en neederig zijnde, van het Convent gekooren wierd tot Abt voor zijn leeven, want hy in het korte zoo stuurs, wreevelig en hoovaardig wierd, (zegt de Fabul,) dat een zijner getrowste vrienden hem zeide, mijn Heer, te vooren waard gy zoo beleefd, vriendelik en needrig, dat gy geduurig naa beneeden saagd, maar zedert dat gy zijt Abt geworden, zijt gy in alles zoo zeer verandert, dat men het zelven aan uwen hoogdravende gang, en uitstekende borst zien kan: waar op den Abt antwoordede; Toen ik de slotels der Abdie zogt, moest ik naar beneeden zien, maar nu ik die heb gevonden, en altijds zal behouden, is dat niet meer noodig. Zulks den Leeser ten tweeden, gelieve te considereren, dat de geheele weereld sugt en klaagd, oover de laatdunkenheid en excessen der Magistraaten voor haar leeven, jaa selfs de jaarigen drukken de Ingeseetenen nog al te veel. En het is van zig zelven ongelovelik, dat een Magistraats-persoon, met regt oover een gemeen Burger klagende, ofte ordre willende stellen, niet meer gehoors en hulps zoude vinden als een gemeen Burger teegen haare corruptien, concussien, maliversatien, en onderlinge toekaatsingen van den bal ten laste der goede gemeene Ingeseetenen, die in alle andere formen van Regeeringen zoo gemeen zijn, dat men daar door alleen de ingesetenen van een Populaare Regeering gelukkig agten mag, indien sy aldaar van zeer slappe Magistraats-persoonen moeten werden geregeerd; of indien de strenge, en quaade Regeerders zig, daar door, in het korte uit de Magistrature en gonst van ’t gemeene Volk sien vallen, en straffe lijden, die zy te vooren anderen onregtvaardiglik hebben aangedaan, welke waarheid door het owd volgend rijmtjen werd bevestigd.

Dextera præcipue capit indulgentia mentes

Asperitas odium sævaque bella movet.

Behende saftigheid wint veeler menschen herten:

Maar scherp regeeren teeld haat, oproer, krijg en smerten.

Eindelik, indien Magistraats-persoonen, aan haare Republik zeer groote diensten gedaan hebbende, gemeenelik daar op zoo stout werden, dat zy tot naadeel der Republike, en tot haar eigen voordeel, groovelik derven zondigen; zo is een Populare Regeering daar in zeer te prijsen, indien zy die doorlugtige Mannen oover begane misdaden zoo scherp straft: Want het contrarie kan alle goede diensten, in verradery veranderen, en de wereld met grouwelen vervullen, alsoo men warelik, in alle Staaten en Landen, daar men onder schijn van dankbaarheid voor goede genoote diensten, de volgende misdaaden ongestraft wil laaten, [sal men] in korten tijd sal bevinden, dit compenseeren der misdaaden teegen de groote diensten, geen waaragtige dankbaarheid, maar een Vaderland moordende Verraderie te weezen: want vermits (omnes deteriores sumus licentia) de gelegenheid een dief maakt soo souden aldus die aan haar vaderland grote diensten gedaan hadden het selven straffeloos mogen verraden; jaa dat meer is een yder die sijn Vaaderland, verkragten, verraaden, ofte eenig ander groot schelmstuk begaan soude willen; soude een seeker middel weeten, om het selven ongestrafd te konnen doen. Namentlik, met voorbedagten raade, eerst seer groote diensten aan sijn Vaaderland doen, om het selven daar naa ongestraft te konnen verraden en moorden. Sulks men deese Ministers van Staat [soude men] seer wel soude konnen vergelijken, by een verfoejelik jongman, die omdat hy een langen tyd een Jonk-Vrow trouwelik heeft opgepast, de selve straffeloos soude verkragten: of wel by een ander jongman die onder den dekmantel van eerlike Liefde acces tot een schoon meisken verkreegen hebbende, seer naarstig oppast, alle diensten bewijst, en dus onder de caressen het Herders uurtjen; (daar ’t hem alleen om is te doen geweest) waarnemende debaucheerd, en schendig hare eere ofte maagdom roofd en voortaan tot syn Bysit begeerd te gebruiken voorwendende ende sig latende voorstaan, het selven door syn voorgaande diensten te hebben verdiend. En behalven deese schijn-heilige, schelmagtige Politiken; souden sig metter tijd nog anderen oopenbaaren, die by gevalle, ofte met een goede meeninge, eenige seer groote diensten den Vaderlande beweesen hebbende; sig souden laaten voorstaan, daar oover niet genoegsaam te konnen werden beloond, dan met haar Prins van den Lande te maken, Sulks, indien de Republik dat niet vrywillig doed, het hun geoorloofd soude weesen, de Vryheid te verkrachten. En deeze ambitieuse Ministers van Staat, mag men seer wel vergelijken by een onreedelike, ondankbare Soon, die volgens sijn schuldige pligt, sijn Vrouw-moeder uit den watere getrokken, en van der dood geredded hebbende, sig niet genoegd met alle ’t gunt een eerlike Moeder aan haar Soon geeven mag, maar op voorwenden dat sy hem haar leeven schuldig is, segt soo veel van haar verdiend te hebben, dat sy sig gewillig tot byslaapen aan hem behoorde over te geeven, ende daarenboven syn slavin te werden; of dat het hem indien sy ’t weigerd geoorloofd sal weesen, haar te verkragten, en dus sijn’ vleesschelike lusten te voldoen alsmeede haar alsdan een veel harder slavernie op te leggen. Waarelik van beider slags Ministers ongestrafte attentaten, en prævaricatien heeft men in de Republiken der Nederlanden seer veele exempelen gesien, die ons hadden behooren te leeren, dat de Populare Regeering aller eere waardig is, indien sy alle, jaa ook de uitsteekenste Ministers, en Ingeseetenen, door een gedurige vreese van straffe, noodsaakt in de weegen des Deugds gedurig voort te gaan. En voor de gemeene Ingeseetenen een zeer groote zeegen te zijn, dat de Populare Regeering tot een Hoofd, Imposten, en offensiven oorlog onbequaam is; sal mijns bedunkens ligtelik konnen werden begreepen, indien men gelieve te denken, dat alle waapenen, en penninge altijds werden gebruikt ten voordeel der geenen die des meester zijn. En dat daar-en-boven alles wat door die waapenen en penningen geconquesteerd werd, komt ten voordeele der geenen die de Conquesten sullen hebben te bestieren. Zulks het besten, dat van offensiven Oorlog, Imposten, en een Hoofd den Borgeren en gemeenen Ingezetenen kan overkomen, is, dat zy het vleesch koopen, en het spit wenden, sonder ooit van het gebraaden te eeten. Want voorwaar in plaatse van meede te eeten, werden zy gemeenelik dapper met het spit geslaagen; gelijk men dageliks in het verwoesten, branden, plonderen, en moorden, welk den onnooselen gemeenen Ingezeetenen, door den oorlog, overkomt, niet alleen van vreemde vyandige, maar ook van eige soldaten, siet. En daar-en-boven ziet men meest alle Landen, ’t zy onder Monarchen, ’t zy onder Republiken, verlooren gaan, wanneer sy ligtvaardiglik resolveren, en ook bequaam zyn tot offensiven oorlog, want hoe kloek een vegter is soo vind hy nog eindelik synen meester: ja dat meer is veele landen gaan verloren alleen door haare eige conquesten, die zy met gedurige groote kosten en geweld zoodanig niet konnen onderdrukken, dat zy niet by eenig ongeval des Conquereurs, die gelegentheid waarnemen om te rebelleren. (In Victores victosque nunquam solida fides coalescit. C.TacitContentum esse suis rebus, maximæ sunt certissimæque divitiæ. In se magna ruunt. Lucan Vivitur exiguo melius. Gran nave vuol gran pensier. Groot is het Hof, veel moet’er of. Rek naar dek,) Dit blijkt nergens klaarder dan in de Hollandse conquesten. Als ook in Spanjen en Vrankrijk. Zulks die oorlogen om conquesten, weederom yder male te beginnen zijn. En vermits hier van de exempelen oneindelik zijn by die van Athenen, Sparta, Romen, Carthago, &c. die dikwils offensiven oorlog hebben gevoerd, zoo dunkt my, dat ik met regt besluiten mag: dat een populare staat, die sig standvastiglik op syne defensie houd, daardoor gewisselik langer sal blyven staan, als de andere formen van Regeeringe ofte State, die tot offensiven oorlog bequaam synde de selve ook dikwils teegen hare naburen voeren, ende met de kruik soo lang pleegen te water te gaan tot dat hy breekt en dienvolgende indien de Ingezeetenen van een Populare Staat meer als anderen, van deese grouwelen zijn bevrijd, en minder Imposten dragen, zoo moet men de zelven uitneemend gelukkig achten.

En dit is ’t gunt de Ouden ons hebben afgebeeld met dese Fabul.

Als de gaaren verre-uitweidende, en springende Vorschen, den Ojevaar hadden gekooren tot haar militair Hoofd, op hoope dat sy niet meer uit vreese voor den Slange onder haren Esschen Balk schuilen, ofte daar naar toe vlugtende, haar leeven souden moeten bergen, maar dat sy nu selfs haren vyandt te lande souden vervolgen, en dooden konnen: zoo zeide de Schildpad, dat de Vorschen merkelik gelukkiger waaren, als hy, die alle sijn behoud, en vermaak binnens huis moeste soeken, sonder eenige offensive wapenen teegen sijn’ Vyanden te konnen gebruiken. Dog eindelijk gesien hebbende, dat den Ojevaar de Slangen te water niet vervolgde, en dat hy te lande de vrymoedige Vorschen niet min als de Slangen doodede, soo seide hy, og! wat heeft my de nature gelukkig gemaakt, my begiftigende met soo goede naturelike Fortificatien, dat alle tanden mijner Vyanden daar op konnen breeken. Og! wat is het een waaragtig spreekwoord: Nemo læditur nisi á se ipso. Aliquid mali propter vicinum malum ferendum. Niemand komt in ongemak, of hy helpt’er sijn selven in.

En die alle quaad met quaad wil wreeken,

Samsons kragt sal hem ontbreeken;

Maar die kan lyden en verdragen,

Vind hier sijn vyanden verslagen.

Wat belangd de oproeren in Populare Regeeringen, is zeeker, dat de zelve aldaar gemeenelik, gelijk meest alle scheuringen ook, in hoedanige regeeringe het zy veroorsaakt werden door aansienelike ingeseetenen die haar eigen voordeel den volke als een gemeen voordragen konnen ofwel door de excessen der Magistraten, ofte Regeerders ontstaan. (Piscis à capite putet. In magna fortuna id æquius quod validius. C. Tac De Magtigen buigen altijds het Regt. Die boven sit die laat sig groeten, en treed de ondersten met voeten.) Maar vermits de populare regeeringen soodanig wel konnen werden ingesteld dat geenen Borgere ooit geoorlofd zy syne welspreekendheid te oeffenen met iets voor den volke te debatteren; soo is seeker dat de oproeren aldaar uit dien hoofde niet sullen onstaan en belangende het tweede vermits de Magistraets-persoonen in een Populare Staat door de kortheid der Regeeringe, zig met de wapenen haarer meede Ingezeetenen niet genoeg konnen versterkken; nogte door successien in Magistrature aansienelik makende, den naam van Edelluiden, en de magt van dien verkrijgen; soo konnen sy geen grote excessen begaan, ofwel die begaan hebbende, en daar uit oproer onstaande soo werden sy daar over gestraft, of ten minsten zoo moeten zy gemeenelik in alle Populare commotien toegeeven, en toestaan, dat hier niewe ordren werden gemaakt, om gemelde excessen in het toekomende te beletten. En ten quaadsten gaande, als de meeste hevigheid geschied, besmetten eenige geringe Burgers hare handen met het bloed der onvoorzigtige, ofte qualik-regeerende Magistraats-persoonen, het welk den volgenden een Baaken in Zee strekt. Zulks dese oproeren te regt mogen werden vergeleeken by bange sweet-dranken, zonder welke de menschen, nogtans in quaadaardige koortsen niet konnende werden geneesen, zeekerlik een haastiger dood sterven. En dienvolgende, schoon genoomen eenige Magistraats-persoonen koomen te sneuvelen, door de commotie der Populare Regeeringe en des Graaws; zoo werd gemeenelik de Vryheid door de zelven nogtans vermeerderd; ofte ten minsten blijft het geheele Lighaam der Republike in weezen. Maar in andere Regeeringen is waaragtig, dat aan d’eene zijde de Regenten, groote magt en aanhang hebbende, daar door in haar excessen te stouter zijn: sulks, indien aan d’andere zijde de gemeente ook met een militair Hoofd voorsien weesende, ofte met een vasten aanhang (als, by exempel, Gildens, ofte diergelijke) in de wapenen komt, die twist niet werd bygelegd, dan met den ondergang van een der twee partyen, waar door de Ooverwinner nog des te baldadiger werd. En deese oproeren mag men seer wel vergelijken by het aderlaaten of purgeeren in heete ziekten, waar door men den zieken de kragten verminderd, en de dood-steek geeft. Van welk zeer verscheide oproeren de eene der Republike voor- en de andere der Republike naadeelig, men zeer veele exempelen heeft gehad in de Roomse Republik; namentlik, tot den jare 620. naa het bouwen der Stad, waren alle haare oproeren geslist met woorden, en accoorden, die goede wetten hadden veroorsaakt. Maar vermits onderwylen die gedurige Raads-heeren, ad vitam, zich zeer magtige Edelluiden, en Bezitters van zeer groote Land-goederen, tegen de wetten, (Leges agrariæ,) hadden konnen maken, en een zeer vasten aanhang krygen; ofwel vermits de krygsooversten als Marius, Sylla, Julius Cæsar, Marcus Antonius, Augustus Cæsar verscheide jaren naa een oover het selfde krygsvolk hebbende het bevel gehad, een gewaapenden vasten aanhang kreegen zoo wierden alle volgende oproeren ge-eindigd met het bloed der zwaksten, zonder dat de Republik daar vooren eenig goed genoot. Ter contrarie, de onregtvaardigste, en baldadigste Overwinner, zong zeedert altijds: Quis tulerit Gracchos de seditione querentes? het bekende spreukjen, dat het onnoosele Schaap, beneden strooms drinkende, het water troubleerde.

En vermits de onvoorsigtige ofte quaadwillende Schrijvers tusschen deese oproeren in Republijken, geen onderscheid maken, zoo is geen wonder dat deese populare commotien in het generaal zoo zeer werden veragt, jaa vervloekt.

Eindelik is waaragtig, dat alle geconquesteerde Steeden kostelik om houden zijn, en dat die overheerde Ingezeetenen hare Stad, tegen eenig overkomend uitheems gewelt, niet hardnekkig beschermen willen. Zulks men alle die onkosten gedaan hebbende, om die conquesten, dat uitheems geweld gemeenelik eevenwel op den halse krijgt: als wanneer men syn reekeninge gemaakt hebbende door anderen te sullen werden beschermd, sig van geen eige defensive middelen heeft voorsien en dienvolgende gedurende de versche schrik pleeg ooverrompeld te werden. Sulks het ook klaar is niet alleen omtrent gedwonge maar ook vrywillige en verpligte Bondgenoten dat het hier gelyk ook [en het is klaar dat] tot conservatie van een particulier mensch veel beter is, zijn eigen lighaem wel te sterken, en met eige waapenen te beschermen; als op andere menschen vertrouwende, die met onse waapenen sterkende, daar naa te vreesen, dat zy de wapenen naar haar eigen welgevallen, zo wel tegen haaren weldoener, als tegen den eersten gemeenen vyand zullen gebruiken; want als in politie eige wapenen niet genoeg zijn, is men daar qualik aan, en niet overig als alliantien te maken; en die vrienden zijn goed, maer wee, diese van doen heeft: en tien dubbeld wee voor diese door syn eigen flaawhertige weereloosheid altyds van doen wil hebben. Dienvolgende zoo kan een yder ligtelik zien, dat het immers veel beeter waare, alle zijn eige magt tot versterkinge van zijn eigen zelfs te kosten te hangen, en daarna zig (in plaetse van de omleggende Steden te conquesteeren) te versterken met onderlinge goede alliantien, tot afkeringe van grooter gewelt. Het welk wederzijds zijne goede vrugten zekerlik zoude voortbrengen: Want een klein onderwin, brengt groote rust in. Maar die zijn voeten verre wil uitsteeken, moet wel toesien, dat hy deksels genoeg hebbe. Sulks het een groote volmaaktheid der Populare Regeeringe is, indien de zelve meer als eenige andere aan eene enkelde Stad is verbonden. En daar door meer genoodsaakt werd; de Vreede te betragten, en naar te jagen, (Pax optima rerum. Pax una Triumphis Innumeris potior.Nulla salus bello, pacem te poscimus omnes.) Volgens Psalmen, en Speekwoorden, of Rijmen.

Soekt en jaagd de Vreede naa,

Oorlog brengt niet aan als schaa:

Want, geen ooverwonne stat

Ons kan strekken voor [geeven soo] een schat,

Spijt hem diese ooverwint;

Vreed is ’t beste dat men vint.

Maar die daar en boven de sake wel insiet sal bevinden dat de populare regeeringe seer wel kan bestaan uit veele steeden en provintien, welkers inwoonders hoofd voor hoofd uit den haren met de meeste stemmen jareliks hare gedeputeerden kiesen en met last om in de souveraine vergaderinge te stemmen, naar de daar toe geordonneerde stad of plaatse afsenden; twelk alle in ’t bysonder seer wel is aangeweesen door J. Harrington in syn Commonwealth of Oceana. Sulks onnodig is hiervan breeder te spreeken. En dienvolgende dunkt my, ik nu wel zoude mogen besluiten, dat alles wel overwogen zijnde, de Populare Regeering de naturelikste, perfecste, reedelikste, vreedsamighste, en voordeeligste voor de Ingezeetenen is. Maar om den trand der twee voorgaande deelen te volgen, vind ik my verpligt mijn reedenkavelingen, ook met wijtluftige particuliere exempelen, te verklaren. En vermits ik meen waarachtig te zijn, dat genoegsaam alle oude schriften dies aangaande, door de boosheid ofte sloffigheid der menschen, niet dan helschijnende dingen groot agtende, zijn vernietigd: Zulks ons bynaa nietwes als eenige schriften der Atheniensen zijn overgebleven: zoo zal ik my vergenoegd houden met de zelve Republik, zoo veel my doenlik is, kort en klaarlik te beschrijven.

 

naar boven |