Van de vryheid der Republiken – uit: Consideratien van Staat, Ofte Politike Weeg-schaal – Pieter de la Court (1662)
1. Wat voor de Onderdaanen Tirannie, Slavernye, ofte Vryheid zy.
Tot hier toe hebben wy gesproken van de Monarchie, ofte Eenhoofdige regeeringe alsmeede van soodanige andere formen van regeeringen waar in de naam van vryheid gevoegd zynde met het Regt der Republike gevonden werd; en daar nogtans onder den naam van Veld-Heer of eenig andere dienst der republike, soodanig enkeld mensch door de wetten niet konnende gestraft werden selfs naar syn eigen sin wetten maken, gebieden en sig doen gehoorsamen ofte ten minsten alle goede ordre der Republike die hem schadelik weesen soude beletten kan [daar een enkeld mensch gebieden mag], welke Regeering de Grieken en de Latinen van ouds hebben genoemd Tirannie, ende was de liefde tot de vryheid by die oude schryvers soo groot, dat sy de naam van koning niet gaven aan soodanige Hoofden der Republiken die door wetten ingetoomd ofte gestraft konden werden (sie Arist: polit: lib: 3. Cap: 10) gelyk zy aan de andere zyde die noodzaakelikheid, om aan een mensch te gehoorsaamen hebben genoemd Slavernye; om, dat in dusdanige Staat (Alla van Leyes do quierin Reyes. De Wetten spreeken zoo als Koningen willen) de onderdaanen niet min verbonden zijn allesins te leeven naar den wil des Heeren, als een Slaaf gehouden is zig allesins naar het believen zijns Heeren te gedragen. [En om dat van deese slavernye seer wel spreekt de heilige, seer geleerde, en hoog-verligte Man Hieronimus Savonarola, ter occasie, dat Piero de Medici, (in de Republike van Florencen soo grooten magt niet hebbende, als een Stad-houder in de Vereenigde Neederlanden) als een Tiran en Verkragter der vryheid in den Jaare 1494. daar uitgedreeven, als meede buiten Florencen gekeerd wierd, in den Jare 1496. met 1000, soo Ruiters als Knegten, wanneer hy de Stad in den dagenraad meenende in te neemen; door een seer duistere nagt, en een seer fellen reegen, in ’t marcheeren soodaanig belet wierd; dat hy eenige uren naa Sonnen opgang eerst voor de Poorten quam: soo sal ik het selven vertalen uit sijne Italiaanse Predicatie gedaan den 13 Decembris des jaar 1496. oover deese woorden] Psal.84. (Benedixisti Domine terram tuam: avertisti Captivitatem Iacob, &c.) Heere gy hebt uw land geseegend: ende hebt van Iacob de slavernie afgeweerd, &c. Namentlik, onder veele aanmerkwaardige saken seide hy ook het volgende tot sijne Toehoorders te Florencen. Heere gy hebt uw Land gezeegend, en de eerste of grootste zeege is de Vryheid die gy haar hebt weeder gegeven. (Quia non bene pro toto Libertas venditur auro.) Want alle het Goud van de Wereld is niet genoeg om de Vryheid op te weegen. Eerst moesten wy alle eenen involgen, nu zijn wy daar toe niet verbonden. Hy seide ons doet quaad, en wy moesten het doen. Als hy seide, trowd uwe Dogter uit aan die, men moest het doen. Als hy seide wagt u van soo een houwelik, men moest het laaten. Als hy seide roeid soo een Geslagt uit, men moest het doen. Als hy seide, geef geld, men moest het doen. O Heere God! uw Volk kreeg stok-slagen, en moest gedult hebben. Maar nu hebt gy Heere ons verlost uit deeze slavernie, en van deeze boejen, &c. Dus verre Hieronimus Savonarola met welken seer wel oovereenkomt Aristoteles pol: lib: 3. Cap: 12. seggende die begeerd dat de Reeden heersche die schynd te gebieden, dat God ende de wetten heerschen: maar die gebied dat een mensch heersche, steld op den troon een quaad beest: want syn begeerte en passie verstrooid ofte vernietigd de magistraatspersonen, ende alle deugdsaamste mannen. Sulks sonder soodanige eenes menschen begeerte de Reeden een wet is. Dus verre Aristoteles. ende dien volgende soo is wel der moeiten waardig dat wy nu [Nu zullen wy] considereeren zoodanigen Staat daar geen Mensch gebieden mag, maar daar het oppersten is te mogen verschijnen in zeekere vergaderinge, om aldaar zijn stemme te geeven, op dat, naar meerderheid der zelven werde gemaakt een conclusie, uit kragt van de welke alle ordre en Wetten gemaakt, als meede Magistraats-persoonen gekooren werden, om gemelde ordre en Wetten te executeeren. Welke Staat de Grieken en Latinen hebben genoemd vryheid: alsoo niemand aldaar verbonden is, te leeven naar den wil en zin van een mensch, (daar zeer wel op te letten staat,) maar naar de zin van de ordre en Wet, aan welke alle Ingezeetenen van dien Staat, gelijk als aan de Reeden, eenpariglik onderworpen zijn. Zulks de Magistraats-persoonen, alzoo wel als de gemeene Ingezeetenen, hier moeten gehoorzaamen, ofte gestraft werden; en dienvolgende, is niemand in zoodanige Staat een Heer, ook niemand een Slaaf; ja naweliks mag men in zodanige landen, iemant der ingezeetenen een onderdaan noemen, dewijl zy aan geen mensch onderworpen zijn.
Deeze Staaten en Landen werden nu genaamd Republiken. En dit is de vryheid by alle menschen ten regte zoo hoog geroemd; maar, leider! hier te Lande by weinig menschen te regt bekend, en geagt; Hoewel de Regulen der Roomse Regten den allerbotsten Hollander alle reedenen van excusien oover deese onweetenheid en sorgeloosheid beneemen; met ons te leeren, (Libertas inæstimabilis res est. Item: Servitutem mortalitati fere comperamus. Item: Libertas omnibus rebus favorabilior est) dat de vryheid een onschatbare saak, en de slaverny doods Suster is: sulks alle twijfelagtige saken ten voordeele der vryheid moeten werden uitgelegt. Dog wat baten goede reedenen, exempelen, beroemde Wetten en eige ervarentheid, als men nog oog, nog ooren heeft, en hardnekkig volgen wil, den weg die eenige weinigen om eigen baat inslaan. Want in plaatse dat men die vryheid van den Hemel verkreegen hebbende, niet dan met het leeven behoorde te verliesen, (Libertas Aurea, quam nemo bonus nisi cum anima amisit) zoo zijn veele ingeseetenen deser Neederlandse Republiken, als de vryheid nog ongewoon, en de goede Vrugten van dien nog niet ten vollen gesmaakt hebbende, den herssenloosen Haan gelijk, die, een kostelik juweel gevonden hebbende, en de waardye van dien niet kennende, geneegen was het zelven teegen een weinig korens te verwisselen.
2. Werd met Fabulen afgebeeld, wat Slavernye, ofte Vryheid in de Politie zy.
Het welk de Ouden zoo ongerijmt hebben geoordeeld, dat zy de vryheid ende het verwisselen van dien teegen de slavernie met deeze Fabulen hebben derven afbeelden.
Een Duitse Gans, die ’t verdroot met zuuren arbeid te Waater en te Lande zijn kost in vryheid te winnen, zag by geval omtrent eenes grooten Heeren huis, in een goude kooy, een schoon gepluimden vogel, in Azia gebooren, en gewoon onder Koningen te leeven, zig verzaadigen met suiker en spijse, komende van des Heeren taaffel, die hem zeer mildelik wierden gebragt, alleenelik om dat hy soet praaten, en alles naar- wat zijn Heer voor-zeggen kon. Het welk den Duitsen Gans zoo wonderlik aangenaam om zien was, en geviel, dat hy het Ganse geslagt opgemaakt hebbende, zy gezamentlik daar naar toe vloogen om zig te laaten vangen, en ’t gelukte hem, als Leidsman van het school, te zien, dat de anderen onder de Hoovelingen verdeelt, en hy gebragt wierd voor den Koning, die de Hovelingen belaste hem [hem belaste] eeven als den Pagegaay in een goude kevie te asen ende op te voeden. Maar naweliks had die Gans de deure achter zig hooren toesluiten, of het zweet brak hem, door bekommerlike gedagten, allezins ten lijve uit, en ’t herte sloot zoodanig, dat alle spijse smaakeloos zijnde geworden, hy eindelik in deeze woorden uitberstede: Immers ben ik het domme rind, dat de waardye zijns staarts niet weet, eer het dien quyt is, gelijk. Og! had ik de menschen gelooft, die ik dikwils, (Gaudeant bene nati. nunc pede libero pulsanda tellus) de Gezondheit en Vryheid, als de twee Zuilen, daar alle andere vreugd op geboud is, zoo hoog hebben hooren schatten! Og had ik my gespiegelt aan de Muisen, dien alle lust tot spek-eeten vergaat, zoo haast de valle sluit! Want nu zie ik, als het te laat is, dat al mijn leeven en vreugd hangd, van een andermans zorg en wil, die het mijn agt, of veragt naar zijn welgevallen: Zulks ik nu, ten besten gaande, alle het goed, dat my aankomt, door onduitse woorden zal verkrijgen, en met schandelikke konsten behouden moeten, alzoo alle het zelven my dageliks te leen, en tot wederzeggens toe, werd gegeven. Wat baaten my nu mijn schoone veederen, die men my aangeplakt heeft, en dit vervloekte gevangen-huis? (Jamais prison ne fust belle. C’est la pensée qui fait la prison.) Zijn goude boejen min schadelik als ysere, zal mijn ziele hier zelfs zodanig gevangen werden, dat zy nooit haar eige, maar altijds een andermans gedagten, passien, en tale zal moeten gebruiken? Voorwaar dat zoude niet mijn eige, maar een ander mans leeven weezen. Nooit, als nu, heb ik verstaan het Duitse spreekwoord: Vryheid, Blyheid; maar vervloekt zy de slavernye die ’t my geleerd heeft. Ellendig schepsel! die had behooren te weeten, dat een lomp ganse lichaam, wraggelende gang, platten sneb, en poten, te Hoof niet konnen duuren; neevens de çierelik gepluimde, kromgebekte, geklaawde en bynaa alles naar-klappende Papegajen. Zulks, de Eere die my nu gebeurd, niet lang zal konnen duuren: Want men gebruikt geen Eezels te Hoof, als om zakken te dragen. En dienvolgende heb ik door deeze eene onvoorzigtige daad, mijn zelfs, mijn huisgezin, mijn geslagt ende alle onse nakomelingen zoo rampzaalig gemaakt als ik ben, jaa veel rampsaliger. Want om dat ik haar Leidsman was, heeft men my alle die Hoofse voordeelen gedaan; zulks ik met waarheid zoude konnen zeggen, dat mijn slavernye çierlik en eerlik is; daar de andere Gansen, als veragte schepselen, door de quistende en baldaadige Hoovelingen, werden gepluumd, gedood, en verslonden; ofte met wonderlik wroeten de sobre kost niet bereiken konnen: Maar niet lang zal ik die voordeelen bezitten, die voorgenomen heb, neevens alle vroomen, mijn vryheid en leeven gelijkelik te verliezen, zingende, ter gedagtenisse en waarschouwinge van alle onvoorzigtige naakomelingen, dit droevig Rijmtjen:
Een cierlik kleed, een zoete spijs, een heerlik huis
Zijn, by de slaverny, een Duitsers schandelik kruis;
Maar ooverheerd en arm, geen wreeder dood verwagt.
Rep, Holland, Hoofd en Poot, eer dat men u verkragt.
Uw’ klaawen zijn te sterk, uw’ tanden niet te breeken,
Tenzy door Hoofds geweld, of Hoofs zoet Gift, en treeken.
De Fabul leerd: Dat een Duitsert, een Hollander is te Hoof, een (Asinus ad liram,) Ezel, een Gans. Een Fransman een Papegaay, een Aap, een Vos. (Non licet hic bis peccare. Il fait tousjours mauvais perir soubs quelque beau pretexte que ce soit, & perdre sa liberté c’est perir.) Men kan zig zelven niet meer als eenmaal verhangen en syn vryheid overgeeven is sig selven dooden en dan komt raad naa daad, te laat. Libertas vita charior, de Vryheid is meer waard als het Leeven, pleeg het Hollands devijs te zijn. Meminissent modo avaritiæ, crudelitatis, superbiæ Romanorum, nihilque aliud sibi reliquum quam tenere libertatem, aut mori ante servitium. Denk maar, zeide de regtschaape Duitsert Arminius, op de gierigheid, wreedheid, en hoovaardye der heerschende Romainen, en gy zuld terstond oordeelen, dat wy de Vryheid moeten behouden, of dat wy moeten sterven met de waapenen in de vuist, eer zy onse handen en voeten met yzere keetenen boejen. C. Tac.
Tweede Fabul.
Zeeker wolf, door hongers-nood, ’t bosch verlaatende, ontmoetede een vet-gemesten Hond, dien hy gelukkig noemde zoo goeden Heer te hebben; Waar op de hoofse courtoise Hond antwoordede. ik ben warelik seer gelukkig, want sonder arbeiden werd ik dus gevoed, om dat ik mijn Heere wel op te passen, en aardig te vleyen weet. Ia mijn Heer heeft my soodanig lief, dat hy sijn onderdaanen surelik doed arbeiden, op dat sy voor my, overvloedige en lekkere spijse souden winnen. En indien gy mijnen Heere gehoorsaamen wild, zoo zal hy u ook zoo vet en glat maken: het welk de Wolf aannam; dog op wege zijnde vraagde hy: Broeder hoe zijt gy zoo kaal ontrent u hals? waar op de Hond weederom antwoorde: als mijn Heer my naar syn sinnelikheid intomen ofte gebruiken wil, ende meend dat ik te weeldig, korsel, en bytagtig ben, zoo bind hy my aan deezen hals-band vast, en van dat geweld is mijn hals zoo kaal geworden. Van welk antwoord de Wolf soo seer verschrikte, dat hy sig op de vlugt begaf: naa dat hy dus had geantwoord; dewijl ik verstaa, dat uw lijf en alles wat uw lief is, dageliks in ’t geweld uwes Heeren is; en dat gy ten besten gaande den kost met verfoejelike vleyerijen moet winnen; zoo zeg ik vaar wel met u slavernie, veel liever zal ik mijn kost bekommerlik op der heide zoeken, en mijn leeven naar mijn vermogen buiten eens anders geweld houden, sulks ik mijn dierbare vryheid, om geen vet-gemesten huid zal verkoopen.
Derde Fabul.
Met welke Fabulen ook deese zeer wel oover een komt: De Haan van een Vos gegreepen, en naweliks verlost zijnde, door een schielik onweeder uit den Hemel, den Vos zoo ontstellende dat hy zijns roofs geen meester blijven konde, korts daar naa een Vosse-vel ziende; vlugtede zoo schigtig, dat meest alle de andere Haanen met hem spotteden, maar hy antwoorde haar: Vrienden, indien gy zoo wel als ick, in des Vosssen klaawen waard geweest; gewisselik gy zoud niet alleen zijn vel, dat hy stervende na-gelaten heeft, maar ook zijn voetstappen vreezen.
Vierde Fabul.
Ook is deese Fabul der Ouden zeer aenmerkens-waardig. Een Distelvink, die door een Man, lang in een Kevie zorgvuldig en lekkerlik was gevoed, ontvliegende; riep haar de Man toe: Waarom vlugt gy van my, dewijl ik u nooit beschaadigd, maar altijds bemind heb, seg my, wat heeft u ontbrooken? gansch niet, antwoorde de Vink, dan dat ik naar mijn eige zin niet mogte leeven, en dat alle mijn geluk, ofte ongeluk geduurig van uwe zorg, ofte zorgloosheid dependeerde.
Maar wat zouden de Wolf, Haan en Vink nu zeggen, indien zy zagen, dat een vet en dik Paard, zijn Vryheid voor nietwes wil opdragen aan een Heer, die het zelven niet zal konnen berijden, dan met allengs [’t] gemeld Paard zoo mager en dun te maken, dat hy ’t zelven met zijn knien zal konnen dwingen. Voorwaar, zouden zy niet sweeren dat dit Paard, door lang zakken dragen een rechten Ezel oover sijn geheel lijf geworden is. Jaa dat meer is, gewisselik souden sy spotten, met deesen dommen Esopisen Hollandsen Esel, die sig laat voorstaan de Courtoisien des Honds soodanig te hebben geleerd, dat hy daar oover van sijn Heer lekkerlik sal werden gevoed, hoewel deese Eessels Caressen, waarelik den Heeren altijd soo onaangenaam zijn, dat sy den selven niet dan met stokslagen loonen en des niet te min [Want waarelik] nu het den Hollandsen Eesel sig op syn eigen veld en stalle stillekens erneerende wel kan gaan, wil hy ten hove op ’t Ys hoofse liederen dansen, om hals en been te breeken.
En vermits men nogtans dikwils in de Wereld ziet gebeuren, dat deese goude kostelike Vryheid wonderlik verwareloosd, en verwisseld werd, teegen die ellendige slavernie, en dat alleen om (l’agio dibanco) voor een korten tijd ietwes gemakkeliker op het kussen te sitten; al soude men daar naa misschien selfs, of wel gewisselik de naakomelingen hals en beenen breeken, met van het kussen geschopt te werden: want (non Proditorem sed proditionem amo.) De Heeren beminnen nooit de Verraders, maar wel de Verraderye. Zoo staan ons naader te ondersoeken de na- en voor-deelen der Vryheid, die men in de Republiken heeft. En dat voor eerst onder een generaalen titul, zonder in het particulier onderscheid te Maaken, tusschen de Aristokratike en Populare regeering; maar ter contrarie in het generaal te considereeren, waar in zy met malkanderen over een komen.
3. Van de Voordeelen der Republiken in ’t generaal.
En om het zelven wel te beginnen, zal ik hier voor oogen stellen, alle de voordeelen der Vryheid, die my eenigsins in gedagten zullen komen. Namentlik:
Ten eersten, dat alle Vergaderingen in Republiken altyd bestaan uit mondige Leeden; zulks alle de zelve konnen en altyd soodanige warelik ook willen regeeren.
Ten tweeden, dat veele menschen altijd meer hooren, zien en weeten konnen, als een.
Ten derden, dat in Republiken altijds menschen gevonden werden die zig door naarstigheid en opregtigheid in ’s Lands regeering aanzienelik willen maken, om daar door niet alleen groote eere, maar ook soo voor haar selven als voor hare afkomelingen een seer langduursaam profijt te bejagen.
Ten vierden is kennelik, dat alle die in Republiken de meeste bestieringe en profijt aan zig getrokken hebben, van alle andere meede Regenten zeer werden benijd, zulks deese æmulatie den gemeene ingeseetenen seer veel goeds aanbrengd, want weetende dat geduurig op haare actien werd gewaakt, en occasie gezogt, om haare eere en magt te verminderen; soo moeten sy noodzaakelik met eenig omzigt regeeren, ofte wel perikel loopen van, door haare jaloerse meede-Leeden, uit de Regeeringe te werden geschopt: ofte ten minsten lopen sy groot perikel van naa het uitgaan der jaren hunner magistrature, nooit meer daar toe gekoren te werden.
Ten vijfden is kennelik, dat sig in een vergaderinge van eevenmagtige Leeden, altijd een groote verscheidentheid van passien oopenbaard, die ook, zonder inzigt van eigen baat, malkanderen in den toom houden; zulks de reeden, die ons leerd dat het welwesen van ’tgemeen meer als dat van een of weinige ingeseetenen behoorde te werden geagt in wettige vergaaderingen, omtrent politike zaaken, altijds meer plaatse vind als by een mensch, die soo magtig is, dat niemand hem derfd ofte mag teegenspreeken; ende wiens verstand door de passien veeltijds verdooft werd.
Ten zesden, de Magistraats-Persoonen die de beveelen der Republiken executeeren, ’t zy in Politie, Justitie, Finantie, Militie, zijn gemeenlik ook veele in getale, alwaar de eigenste Æmulatie ofte jalousie ontstaande, de magt van quaad doen ook noodsaakelik werd ingetoomd; maar vermits, ter contrarie, in alle desseinen moet werden voor-gewend den dienst van het Land, zoo heeft voorwaar groot voordeel, zoodanig lid, dat waarelik zijn eigen voordeel aan ’t gemeen heeft vast-gemaakt: Want de waerheid en ’t Gemeene Beste aan zijn zijde te hebben, geeft groote vrymoedigheid en magt in een Collegie.
Ten zeevenden, vermits de Magistrature in Republiken gemeenlik is voor weinig jaaren, zoo moeten de Magistraats-persoonen vreezen, of door haare Voorgangers, of door haare Naavolgers, van maliversatie te werden oovertuigt by de Regeerders der Republike onder welken altyds eenige zyn die ’t wel varen van de Staat behertigen ende de misdadigers doen straffen souden. Ten anderen, de korten tijd maakt, ten deelen dat men niet quaads genoeg doen kan; ten deelen dat men, met quaat doen niet profijts genoeg beoogen konnende, ’t zelven ook niet doen wil.
Ten achtsten, vermits in Republiken alle Magistraats-Persoonen reekeninge van haar bewind, aan veelen moeten doen, konnen zy, met giften en gaaven, niet zoo ligt Veel, als Een omkoopen, op dat haar dienst werde voor goed gekend. En aan de andere zijde, zijn de menschen doorgaands geneegen, een ander mans bewind te berispen, voorneementlik Ingezeetenen, die, door Keur, ook deel aan de Regeering konnen en ook garen souden hebben, ’t welk een moderate Regeering veroorzaakt.
Ten negenden, de Officien geeven in Republiken gemeenlik zeer weinig loons, en een yder voed aldaar zijn eige Huisgesin, ’t welk voor den Ingezeetenen die alle het loon moet afgaan, een onuitspreekelik voordeel is.
Ten tienden, vermits in Republiken, de vaardigheid en heimelikheid niet is, die vereischt werd om offensiven oorlog te voeren, als mede om dat alle Regenten, die buiten Militie zijn, zig als dan in perikel stellen, door een inheems Hoofd overweldigd, en geschopt te werden, en een Vreemd niet genoeg vertrouwen en vermits die Regenten daarenboven als doorgaans meest gegoed weesende de swaarste schattingen en lasten des oorlogs souden moeten dragen; zoo werd aldaar zelden offensiven oorlog gevoerd, en dat is een van ’t grootste goed dat den Ingezeetenen kan oover koomen, naamentlik, den meesten tijd in vreede te leeven.
Ten elfden, vermits in Republiken, niemand door geboorte, regt tot de Magistrature heeft; en daar toe, om zijn bequaamheid moet werden gekooren; Zoo tragten de Regenten, niet alleen wel te regeeren, maar ook haare kinderen daar toe bequaam te maaken door goede onderwijsing, en reizen in vreemde Landen; het welk een zeer groot voordeel, om wel te regeeren, kan strekken, gelijk ook de geheugenisse, hoe zy, privé zijnde, wenschten, geregeerd te werden, en de quaade Regeerders plegen te lasteren, een seer scherpe prikkel is, om sig wel te dragen.
Ten twaalfden, de Republiken zijn eewig, vermits een lid stervende, een ander, of wel in de plaatse groeit, of wel gekooren werd, welke eenparige regeering een grooter gerustigheid veroorzaakt, als in landen daar Monarchen sterven.
Ten dertienden, in Republiken hangen de resolutien en executien der zelven, van veel Persoonen, die haare jaaren haast uit dienen, ofte suspect werdende, haare kragt der Regeeringe verliezen; zulks ‘er gedurig veel leeden moeten werden gecorrumpeert, om eenige resolutie tegen des Lands welvaren te doen nemen; en daarom vinden de uitheemse Princen altijds meer difficulteit in de Republiken te corrumperen, als in de Favoriten der Monarchen om te koopen: Want een veel ligter en heimelik te contenteeren is, als veele, die, aan malkanderen niet bekende zijnde, haare schaadelike desseinen bezwaarlik uitvoeren, en bekend zijnde, ’t zy door onvoorzigtigheid, ’t zy met voordagt, en weereldse voorvallen, het secreet, tot naadeel der andere complicen, konnen aan den dag brengen, onder den dekmantel, van ’t zelven met een goede intentie gedaan te hebben, en ten dienste van ’t Land het oore die verraderye te hebben geleend, maar warelik om zig zelven uit dien ongerusten Doolhoof der conspiratien te bergen, en met een tot grooter ampten te geraaken, door die goede reputatie, en het ruineeren der anderen, misschien de beste Officien bezittende. Ter contrarie, kan by Heeren, een Favorit alles uitwerken, en nooit werden oovertuigd, indien hy eenigzins voorzigtelik zijn verraderye aanlegt.
4. Van de Naadeelen der Republiken in het generaal.
Maar hier teegen staan ons weederom te considereeren, alle de volgende Naadeelen der Republiken in het generaal; Namentlik:
Ten eersten; alle vergaaderingen vereissen zeekere bepaalde plaatse, alwaar de stemmende Leeden zouden konnen by-een-komen; zulks die zig meester van de plaetse kan maken, ook genoegsaam meester van de Republik is.
Ten tweeden, werd vereist zeekere bepaalde tijd om by een te komen, en de nature noodsaakt, dat men in het korten weederom scheiden moet. Sulks een yder, die de resolutien van zoodanige vergaderinge vreest, ligtelik een stok in ’t wiel kan steeken, of door hem zelven, of door eenige vrienden, zulks de tijd doorslippende, de vergaderinge van dien dage werd kragteloos gemaakt, en ondertusschen kan groote veranderinge voorkomen, en d’occasie, van de Republike wat goeds te doen, voorby gegaan wezen.
Ten derden, alle leeden der vergaderingen, zijn particuliere menschen, haar eigen bysonder goed, verscheiden van het gemeen, bezittende; en wanneer eigen tegen gemeen komt te stooten, gaat eigen altijd kennelik voor, (piu pesa un oncia d’util proprio, che cento libre di stato,) wie brengd water aan zijn buyrmans huis als eigen in brand staat? En dewijl daar-en-boven de wijze en deugdlievende menschen, die haar eigen welvaaren aan ’t gemeen koppelen, altijd in de wereld het minste deel uitmaken, (à potiori & ordinario fit denominatio,) mag men zeer wel zeggen, dat de regeerende Leeden altijd in de Vergaderinge verschijnen, en swanger gaan met haar eigen particulier intrest te bejagen, ook tot nadeel van het gemeen; en vermits de Leeden der vergaderinge alle met eede aan, (Salus Poluli.) ’s Lands welvaaren verbonden werden, en de particuliere interesten veelzins tegen malkanderen stryden, sulks zy alleen dragelik werden voor Leeden die daar door niet werden gebaat, (nemo gratis nequam, alle boosheid heeft zijn waarom,) als die particuliere interesten teegen het gemeen niet stooten, zoo tragt een yder zijn eigen interest zoo op te pronken, en voor te doen, gelijk of ’s Lands welvaaren daar aan ten hoogsten gelegen waare.
En dit is ’t gunt de Ouden ons hebben geleerd met deeze Fabul: volgens het eenparig oordeel aller borgeren, teegen het geweld der opkomende vyanden van buiten dienstig zijnde dat zekere groote oope Vlek wierde beslooten, riep men daar na op dit point hoe hetselven in het werk te stellen [op dat point] alle Borgers by een, en vond men in dat stuk niet dan verschillende avisen. Want de Landluiden, Delvers, zeyden aarde-wallen de besten waaren, en de Metselaars zeiden, dat die al te gemakkelik konden werden beklommen, sulks een goede steene muyr alles oovertreftede, en dat beiden te maken al te kostelik zoude weezen. Waar op de Timmer-luiden zeiden, dat een van twee veel te kostelik was, en dat by vergrooting der Stad alle die onkosten onnut wierden bevonden; sulks het veel raadsamer was die te sluiten met onkostelike planken, die men in allen gevalle, zeer ligt verzetten konde. De Glaazemaakers hadden in steene ofte houte muuren eeven groot gevallen, op conditie dat daar in glaaze vensters wierden gemaakt, om door te konnen zien. De Smeeden vonden dit ook goed, mits daar in yzere gaarden teegen een inbreuk wierden gezet, en dat zy smeeden alleen, het yserwerk en nagels zouden leeveren, zonder dat eenig vreemd van buiten inquaame. De Rentiers en Koopluiden zeiden, dat gansch geen onkosten daar toe van nooden waaren, maar alleen goede ordre, dat alle de peuin en vuilnisse ofte slijk der straaten, ter bestemder plaatsen rondom het Vlek wierde gevoerd; En dit avis wierd van den Wijnkoopers en Brouwers hoog geroemd, zeggende dat haar uitgeperste wijndruiven, wijnmoer en draf, met der tijd alleen genoeg zoude weezen om de Stad te sluiten, waar meede de anderen spotteden, zeggende: Wat schoone Wallen zoud gy ons verschaffen, die van de Zwijnen opge-eeten zouden werden? En dus verliep de tijd, zonder ietwes beslooten te hebben, en met een groot onderling misnoegen.
Ten vierden, vermits onder de menschen niet alleen verscheidenheid van interest, maar ook van oordeel is; zoo moet noodsaakelik volgen, dat in alle vrye vergaderingen veelerley propositien werden gedaan, en dat een yder, of zijn eige welvaaren, of zijn eigen popjen lievende, alle zijn kragten en welspreekendheid zal gebruiken om zijn propositie te doen voor goed opneemen. Uit welke consideratien ook groote jalouzyen veroorzaakt, en veele goede conclusien, niet alleen uitgesteld, maar voor altijd, belet werden.
Ten vijfden, vermits de menschen niet onweetende alleen, en haare eigen lievende, maar zeer nydig oover een andermans eere en welvaaren zijn, zoo volgd ook noodsaakelik, dat alle propositien, hoe dienstig de zelven mogen zijn, in alle vrye vergaderingen veel teegenspreekens moeten lijden, door welke verscheide propositien, en dwersdrijvingen, veel tijds moet werden verlooren, Dum deliberant Romani perit Sagunthus.
Twee honden vechten om een been,
En gaat de derde daar mee heen.
Ten Zesten, vermits in vergaderingen met meerderheid van stemmen moet werden geconcludeerd, zoo tragt een yder voor af, met kuipen zoo veel stemmen te winnen als mogelik is, en ’t argsten van allen is, dat de besten, zig op de geregtigheid haarer zaake verlaatende, niet alleen in ’t kuipen, maar ook in het proponeeren, en teegenspreeken de discreetste zijnde, zig aan formaliteiten binden: Want voorwaar de goede ordre en justitie is heilig, indien in weereldse zaaken ietwes heilig te noemen is. Waar tegen de Boozen, zeggen dat de Weereld met de Pater noster in de handen niet te regeeren is;
Maar dat men met de Wolven moet huilen,
En met het kussen moet kunnen werpen builen,
In schaamteloos liegen, en niet min verzaaken,
Om Heerlik door de wereld te geraaken;
Als meede dat een yder zig moet krommen,
Indien hy wil door deeze weereld kommen.
En daarom zetten gemelde Booze menschen alle schaamte, ordre en Wetten ter zijden, zulks zy, goede en quaade konsten om tot haar voorneemen te koomen, gebruikende; een groot voor-deel boven deugdsaame menschen hebben: waar door men altijds ziet, dat stoute luiden het beste deel van de wereld hebben: Want (qui en a le proufit en a l’honneur,) die zig voor schaade niet kan wagten, is nooit van schande vry.
Ten zeevenden, is daar-en-booven kennelik, dat in alle vergaaderingen behoeftige en ondeugende menschen gevonden werden, die zoo wel van in- als van buitenlandse Heeren, kragtiglik konnen werden gecorrumpeert, ofte omgekoft. In allen gevalle is immers klaar, dat, in een Republik, zoo veel voordeels niet kan werden verkreegen met wel regeeren, als met ambitie, corruptie, trouwlooze avisen, verraderse daaden, en binnelandse oorlogen. Tarda sunt quæ in communi expostulantur, privatam gratiam statim mereare, statim recipias. C. Tacit.
Ten agtsten is kennelik, dat selden iemand wil, ten voordeele van het Gemeen, particuliere vyanden maaken, met boosaardige leeden oover lijf en goed oopentlik aan te klaagen, in een vergaderinge, zonder dobbeld bewijs: alzoo ter contrarie altijd menschen gevonden werden, die tot nadeel van ’t Gemeen, zig met Vrienden sterken , en den schuldigen vryspreeken willen; want dit is het gunt, waar oover een yder in de Republiken klaagt, dat niemand aldaar naar behooren kan werden gestraft, ’t welk alle menschen boos maakt. Licentia fimus omnes deteriores.
Ten neegenden, de resolutien genomen zijnde, gebeurt veeltijds, dat de zorgeloosheid en ’t afweesen van eenige weinigen veroorzaakt, dat de contrarie partye die ooverstemd is geweest, ende door de genome resolutie beschadigd, ofte door de contrarie resolutie gebaat meend te sullen konnen werden dezelve zaak weederom in deliberatie legt, en contrarie resolutie doet neemen.
Ten tienden, de partydigheid kan in vergaaderingen zoo hoog loopen, dat men om eigen interest, scheuring, regeering in regeering, en binnelandse oorlog veroorzaakt: alsoo door het twisten ten weedersyden alle magt ingespannen zynde geweest, openbaar is geworden de boosheid der magtigste, ende de swakheid der anderen. Sulks de selve van hare partye het allerargste vreesende gemeenelik hulp van buiten de Vergaderinge inroepen, om de sterkste partye te konnen ooverweegen; welke hulp nogtans veeltyds den ondergang der Republike veroorsaakt.
Ten elfden, vermits in Republiken de Executeurs der resolutien en Wetten voor zeer korten tijd werden gesteld, zoo hebben de Magistraats-persoonen daar toe in het eersten niet bequaamheids genoeg; en op het laatsten verzuimen zy alle haatelike zaaken, ten lasten van haar Naavolgers. In allen gevalle werd alles zeer flauwelik, ten voordeele van ’t gemeen, behertigt terwyle veeltijds in Magistrature zijn, ofte komen andere menschen, die aan het contrarie gelegen is, ofte die onder de dissentieerende Leeden zijnde geweest, haare eere schijnen te vergrooten, met een zaak die zy hebben ontraden, qualik te doen uitvallen.
Ten twaalfden is kennelik, dat in Republiken een secreet niet wel kan werden bewaard, zulks aldaar onmogelik is, door omkoopen, ofte haastigen ooverval, de vyanden te beschaadigen, ofte schaadelike leeden der vergaaderingen, en andere ingezeeten tegen te gaan.
[Alle welke Voordeelen, teegen de Naadeelen der Vryheid in het generaal gewoogen zijnde, soo swaar schijnen te weezen, dat de Monarchale Regeering daar teegen gansch geen schaal houden kan. En dienvolgende schijnt, dat men ten voordeele der Vryheid nu wel soude mogen concludeeren. Maar het dunkt my geraden, die saak nog eerst in het particulier te ondersoeken, en voor te stellen.]
| naar boven |