Annales I door Publius Cornelius Tacitus (55 – 120 n. Chr.)

Annales I door Publius Cornelius Tacitus (55 – 120 n. Chr.)

 

Romeinse Republiek: teksten bron en auteursrechten
 

Annales I

De staatkundige ontwikkeling van Rome in een notendop; vanaf de Stichting van Rome in 754 v. Chr. tot aan de dood van Augustus in 14 n. Chr. en het begin van Tiberius’ principaat.

“Tacitus moet hebben behoord tot de senatoriale oppositie, dat wil zeggen tot die aristocratische groep mannen, die zich wel wilde neerleggen bij het gezag van een princeps, maar toch de republikeinse traditie trouw bleef en met weemoed terugzag op een tijd, waarin grote redenaars op het Forum Romanum en in de Curia (het senaatsgebouw) de politiek van Rome bepaalden. Nu was de republiek wel in vlammen en wreedheid ten onder gegaan en misschien te groot geworden om door twee, jaarlijks verkozen, consuls, enkele volkstribunen en een machtige senaat te worden bestuurd. Maar de nauwelijks verhulde militaire monarchie, in de plaats gekomen van de vrije republiek, zinde de trotse burgers van Rome niet. Julius Caesar, zeer lankmoedig tegenover zijn vijanden, was door samenzweerders vermoord. Zijn achterneef, Octavius, na de adoptie door zijn oudoom, Caesar Octavianus geheten, zag kans in een driemanschap, samen met Antonius en Lepidus, de macht aan zich te trekken (43 voor onze jaartelling), de oppositie daadwerkelijk uit te roeien en de senaat voorlopig monddood te maken.” (Frans Goddijn)

Hoofdstuk 1

 

1.1.1. Over de stad Rome hebben aanvankelijk koningen geregeerd; de vrije Republiek met zijn consuls heeft Lucius Brutus ingesteld. In tijd van nood werden dictators aangesteld en de macht van Tienmannen is niet langer dan twee jaar van kracht geweest en ook de consulaire macht van de Krijgstribunen heeft nooit lang geduurd. Noch van Cinna, noch van Sulla was de heerschappij een lang leven beschoren; en de macht van Pompeius en Crassus is al snel overgegaan op Caesar, de militaire dictatuur van Lepidus en Antonius op Augustus, die het hele rijk, dat uitgeput was door burgertwisten, aan zijn gezag onderwierp onder de benaming ‘vorst’.

1.1.2. Maar voor- of tegenspoed van het vroegere romeinse volk zijn al door vermaarde historici te boek gesteld en ook de geschiedenis van Augustus’ tijd heeft het niet ontbroken aan vaardige talenten, zolang men tenminste niet afgeschrikt werd door toenemende kruiperij: de daden van Tiberius en Gaius, Claudius en Nero zijn verdraaid te boek gesteld, uit angst tijdens hun leven, uit nog verse haatgevoelens na hun dood.

 

Hoofdstuk 2

 

1.2.1. Nadat Brutus en Cassius uit de weg geruimd waren bleef er geen leger meer over om de Republiek te verdedigen, omdat Pompeius bij Sicilië verslagen was en na de liquidatie van Lepidus en de dood van Antonius ook van de Iuliaanse partij alleen Caesar als aanvoerder over was. Deze legde zijn titel van ‘triumvir’ af, presenteerde zich als consul en wendde voor tevreden te zijn met de macht van tribuun om het volk te beschermen. Zodra hij echter het leger in slaap gesust had met giften, het volk met voedsel en allen met weldadige rust, begon hij zich allengs te roeren en prerogatieven van senaat, ambtsdragers en wetten aan zich te trekken. Niemand bood hierbij tegenstand, omdat de grootste houwdegens op het slagveld of door vogel-vrijverklaring omgekomen waren en omdat de overige vooraanstaanden – al naar gelang ze meer bereid waren tot onderdanigheid – door geld en ereambten tot groter maatschappelijk aanzien gebracht werden en zij dus op grond van hun pas verworven posities de voorkeur gaven aan nieuwe zekerheden boven de hachelijke omstandigheden van het verleden.

1.2.2. Ook de provincies verzetten zich niet tegen die gang van zaken omdat het gezag van senaat en volk in diskrediet geraakt was door de rivaliteit van de machtigen en de schraapzucht van de ambtsdragers. De wetgeving stond hiertegenover machteloos omdat ze door geweld, vriendjespolitiek en tenslotte omkoperij ontkracht werd.

Hoofdstuk 3

 

1.3.1. Maar Augustus verhief tot steunpilaren voor zijn heerschappij Claudius Marcellus, zijn neefje en nog onvolwassen, door aan hem een pontificaat en een curulische aediliteit te verlenen, en aan Marcus Agrippa, van onaanzienlijke afkomst maar zijn trouwe vriend in oorlog en overwinning, gaf hij twee consulaten achter elkaar, en toen al spoedig Marcellus overleed koos hij de laatste tot schoonzoon. Aan Tiberius Nero en Claudius Drusus, zijn stiefzonen, kende hij de titel ‘Imperator’ toe, hoewel toen ook zijn eigen familie nog compleet was.

1.3.2. Want hij had de zonen van Agrippa, Gaius en Lucius, in de familie der Caesars opgenomen en hij had er op gestaan dat zij, toen zij nog niet de jongenstoog ontgroeid waren, al ‘jeugd-vorsten’ genoemd werden en voor het consulaat bestemd werden, zogenaamd tegen zijn zin.

1.3.3. Na de dood van Agrippa is Lucius Caesar gestorven toen hij op weg was naar de legers in Spanje en Gaius toen hij op de terugweg was vanuit Armenië en verzwakt was door een verwonding. De dood werd verhaast door het lot of doordat stiefmoeder Livia daarbij stiekem een handje hielp en omdat Drusus al lang overleden was, bleef alleen Nero van de stiefzonen over en hierop liep tenslotte alles uit: hij werd aangenomen als zijn zoon, zijn partner in de macht, zijn deelgenoot in de ‘tribunicia potestas’ en als zodanig werd hij aan alle legers voorgedragen, niet meer met slinkse trucs van zijn moeder, maar openlijk op haar aansporen.

1.3.4. Want zij had Augustus op zijn oude dag zo weten te bewerken dat hij zijn enige kleinzoon, Agrippa Postumus, naar het eiland Planasia liet deporteren. Dat was dan wel een jongen waar weinig cultuur bij zat en die voornamelijk prat ging op brute lichaamskracht maar van wie toch geen wandaad te melden was.

1.3.5. Maar – tragisch genoeg – stelde hij Germanicus, de zoon van Drusus, aan het hoofd van acht legioenen bij de Rijn en gaf opdracht dat hij door Tiberius geadopteerd werd ofschoon zich in het gezin van Tiberius een jonge zoon bevond, maar zo hoopte hij zich van des te meer steunpilaren te verzekeren.

1.3.6. In die tijd was er geen enkele andere oorlog drukkender dan tegen de Germanen; en die woedde in feite meer om de schande te wreken wegens het verlies van het leger onder Quintilius Varus dan uit verlangen het rijk uit te breiden of noemenswaardige buit te behalen.

1.3.7. Binnenslands heerste rust, in naam functioneerden de magistraten; de jongeren waren geboren na de overwinning bij Actium, ook de oude garde was grotendeels uit de tijd tussen de burgeroorlogen: hoe weinigen waren nog over die de tijd van de Republiek nog meegemaakt hadden ?

Hoofdstuk 4

 

1.4.1. Zo was er na het op zijn kop zetten van de staatsrechtelijke orde nergens meer iets te vinden van de traditionele, respectabele verhoudingen: toen eenmaal het principe van gelijkheid overboord gezet was wachtten allen de bevelen van de vorst af. Vooralsnog was er weinig te duchten zolang Augustus in de kracht van zijn jaren zichzelf en zijn familie en de vrede in stand hield.

1.4.2. Toen hij eenmaal op gevorderde leeftijd kwam en ziekelijk werd en toen zijn einde naderde en daarmee nieuwe verwachtingen, bespraken weinigen vruchteloos de zegeningen van de vrijheid, meerderen vatten vrees op voor oorlog, anderen verlangden er juist naar. Verreweg de meesten verspreidden in allerlei prietpraat wat men zoal van eventuele komende heersers te verwachten had:

1.4.3. Agrippa, nors en rancuneus door de smadelijke behandeling, hem aangedaan, zou noch door zijn leeftijd noch door bestuurservaring opgewassen zijn tegen zo’n grote opgave; Tiberius Nero mocht dan voldoende jaren tellen en zich bewezen hebben in de oorlog, hij was toch behept met die onuitroeibare arrogantie waar de Claudii het patent op hadden; ook staken al veel tekens van een driftige aard de kop op, al probeerde men die ook te versluieren.

1.4.4. Hij was ook al van jongs af aan grootgebracht in een koninklijke ambiance; als jongeman al was hij overstelpt met consulaten en triomfen; zelfs in de jaren waarin hij op Rhodos als balling had doorgebracht, zogenaamd ‘in retraite’, had hij zich met niets anders bezig gehouden dan met wrok en veinzerij en wellust die het daglicht niet kon verdragen.

1.4.5. Daar moest je nog een moeder aan toevoegen met de heerszucht van een vrouw: dat zou uitdraaien op slavernij aan een vrouw en bovendien twee jongelieden die onderling het staatsbelang onder druk zouden zetten en het eens zouden verscheuren.

Hoofdstuk 5

 

1.5.1. Terwijl men deze en soortgelijke geruchten druk besprak, werd de gezondheidstoestand van Augustus snel slechter; ook waren er die zijn vrouw ervan verdachten hierin de hand te hebben. Het gerucht had zich immers verspreid dat Augustus enkele maanden tevoren met medeweten van enkele vertrouwelingen en met als enige metgezel Fabius Maximus naar Planasia gevaren was om Agrippa te bezoeken; dat daar aan beide kanten veel tranen vergoten waren onder vertoon van genegenheid en dat men op grond hiervan de verwachting mocht koesteren dat de jongeman weer in genade bij zijn grootvader zou worden aangenomen.

1.5.2. Maximus zou dit verteld hebben aan zijn vrouw Marcia en die weer aan Livia. Dit zou Augustus ter ore zijn gekomen; en toen niet veel later Maximus omkwam, misschien door zelfdoding, zouden er bij zijn begrafenis weeklachten van Marcia gehoord zijn waarin zij zichzelf beschuldigde dat zij de oorzaak van de dood van haar man geweest was.

1.5.3. Hoe de zaak ook in elkaar zat: Tiberius werd, toen hij amper voet aan wal gezet had in Illyrië, in allerijl schriftelijk ontboden door zijn moeder en er bestaat geen zekerheid of hij Augustus nog levend bij Nola aangetroffen heeft of reeds overleden.

1.5.4. Want Livia had paleis en toegangswegen afgegrendeld met scherpe wachtposten en van tijd tot tijd werden optimistische mededelingen gedaan totdat, na het treffen van de voorzorgsmaatregelen waar de omstandigheden om vroegen, hetzelfde communiqué de dood van Augustus bekend gemaakt heeft en de machtsovername door Nero.

Hoofdstuk 6

 

1.6.1. De eerste wandaad onder het nieuwe principaat bestond uit de moord op Postumus Agrippa, die, hoewel hij op niets verdacht was en ongewapend, een centurio, hoe vastberaden die ook was, toch maar met moeite wist af te slachten. Met geen woord heeft Tiberius hierover tegenover de senaat verantwoording afgelegd: hij wendde voor dat het hier ging om bevelen van zijn vader waarin deze aan de tribuun die toezicht hield op de bewaking orders gegeven had om niet te dralen om Agrippa te vermoorden zodra hij zelf de laatste adem zou hebben uitgeblazen.

1.6.2. Ongetwijfeld had Augustus door vaak bitter te klagen over de gedragswijze van de jongeman gedaan gekregen dat zijn verbanning door een senaatsbesluit bekrachtigd werd: maar nooit heeft hij wrok jegens wie ook van zijn familie uit laten lopen op doodslag, en ook was het niet geloofwaardig dat hij zijn kleinzoon de das aandeed om zijn stiefzoon te beschermen. Waarschijnlijker is dat Tiberius en Livia, de eerste uit angst, de tweede uit stiefmoederlijke haatgevoelens, haast hebben gemaakt met de moord op de verdachte en gehate jongeman.

1.6.3. Aan de centurio, die naar militair gebruik kwam melden dat volbracht was wat hij opgedragen had, antwoordde hij dat er van een opdracht zijnerzijds geen sprake was geweest en dat verantwoording voor deze daad bij de senaat moest worden afgelegd. Maar toen Sallustius Crispus, die in het complot betrokken was [hij had de brief met de opdracht naar de tribuun gestuurd] hiervan lucht had gekregen drong hij er, uit angst dat hij als zondebok gebruikt zou worden, bij Livia op aan dat noch familiegeheimen noch adviezen van vrienden of dienstbevelen aan soldaten aan de grote klok gehangen moesten worden, en dat Tiberius het prestige van het principaat niet moest uithollen door alles maar in de senaat aan de orde te stellen: dit was de voorwaarde voor heerschappij dat de rekening alleen maar klopte als ze aan één enkeling werd overgelegd.

Hoofdstuk 7

 

1.7.1. Maar in Rome stortten zich consuls, senatoren, ridders in slaafs dienstbetoon. Naarmate men meer vooraanstaand was, des te meer mengde men, gehuicheld en gehaast, maar met het gezicht in een grimas om toch maar niet verheugd te lijken bij het overlijden van de ene vorst maar ook weer niet te treurig bij het aantreden van de ander, tranen en blijdschap, geweeklaag en vleierij.

1.7.2. De consuls Sextus Pompeius en Sextus Appuleius hebben als eersten trouw gezworen aan Tiberius Caesar, en ten overstaan van hen legden Seius Strabo en Gaius Turranius de eed af, de eerste als commandant van de keizerlijke lijfwacht, de laatstgenoemde als verantwoordelijke voor de voedselvoorziening; daarna volgde senaat, leger en volk.

1.7.3. Want Tiberius voerde al zijn beleid uit met de consuls als uitgangspunt, alsof de oude republikeinse verhoudingen nog in zwang waren en hij het maar zo zo vond om de touwtjes in handen te nemen: zelfs het edict waarin hij de senatoren ontbood naar het senaatsgebouw, heeft hij slechts uitgevaardigd op grond van de tribunicia potestas die hij onder Augustus verkregen had.

1.7.4. Het edict bevatte ook weinig tekst en had een zeer bescheiden strekking: hij was van plan hen te raadplegen over de eerbewijzen aan zijn vader, en hij week niet van zijn lichaam, en alleen dit eigende hij zich van de openbare ambten toe.

1.7.5. Maar toen Augustus overleden was had hij aan de keizerlijke lijfwacht het wachtwoord gegeven als hun opperbevelhebber; hij omringde zich met wachtposten, een lijfwacht, en wat maar bij een hofhouding hoorde; soldaten vergezelden hem naar het Forum, soldaten vergezelden hem naar het senaatsgebouw. Brieven naar de legers zond hij alsof hij het principaat had overgenomen, op geen enkel punt terughoudend of het moest zijn wanneer hij in de senaat het woord voerde.

1.7.6. De voornaamste oorzaak kwam voort uit de angst dat Germanicus, die zoveel legioenen en onafzienbare hulptroepen aan bondgenoten bij de hand had en die een wonderlijke populariteit bij het volk genoot, liever de macht zou willen grijpen dan afwachten.

1.7.7. Ook hechtte hij aan de opinie dat hij veeleer uitgeroepen en gekozen was door de openbare lichamen dan dat hij zich binnen had weten te dringen via de eerzucht van een vrouw en de adoptie door een oude man. Later is men te weten gekomen dat hij tot die aarzelende houding gebracht is om ook de gezindheid van de vooraanstaanden te peilen: want hun woorden en gezichtsuitdrukking onthield hij, terwijl hij ze tot misdaden verdraaide.

 

(vert. Ben Bijnsdorp)

 

naar boven |