Afbeelding: Oefening van het exercitiegenootschap Pro Patria et Libertate in het Sterrenbos te Utrecht (bron: Wikipedia)
Politiek burgerschap is van oudsher een republikeinse deugd. Een korte periode (van 1787 tot 1801) was de politiek in Nederland een publieke zaak. Het was de tijd dat burgers zich gingen wapenen (de patriotten) of door democratische instituties geraadpleegd werden (de Bataven). Het hoogtepunt van burgerparticipatie was in 1798, toen het volk over een democratische Staatregeling kon stemmen. Na 1801 was dit actieve republicanisme uitgeblust en werd de politiek weer een zaak van bestuurders in plaatst van ‘het volk’. Het snaphaantje werd vervangen door pantoffels en de burger werd een brave huisvader.
Verval van de oude republiek
Het traditionele burgerschap in de 18e eeuw was niet – zoals vandaag de dag – een individueel getint staatsburgerschap, maar was geworteld in corpora (burgerassociaties, zoals gilden en schutterijen). Tijdens besloten vergaderingen van deze genootschappen nam men collectieve standpunten in die met volledige last en ruggespraak werden voorgelegd aan oud-republikeinse organen als de gewestelijke Staten en de Staten-Generaal. De besluitvorming was zeer omslachtig, want als de politieke nood aan de man kwam, konden standpunten alleen veranderen door weer terug te gaan naar de achterban en opnieuw te vergaderen. Etcetera…
Dit systeem van politieke participatie botste steeds harder met de staatsrede. De Republiek der Verenigde Nederlanden had na 1747 te maken met grote financiële problemen. Door de enorme schulden konden steeds minder mannen onder de wapenen worden gehouden, waardoor de slagkracht van de Republiek fataal werd verzwakt. De Republiek was omringd door moderne, centraal geleide monarchieën met grote staande legers die een ambitieuze buitenlandse politiek voerden. Tegen deze moderne monarchieën stond de republiek vrijwel machteloos. Veel burgers leefden tussen angst en hoop; ze waren bang voor verlies van welvaart en vrijheid, maar hoopten tegelijkertijd op een republikeinse regeneratie.
Beschaafd republicanisme
Verlichte denkers verkondigden de boodschap dat het economische en zedelijke verval in de Republiek omgebogen kon worden als burgers zich gezamenlijk gingen toeleggen op wetenschap, deugd en redelijkheid. Steeds meer burgers organiseerden zich in sociaal-culturele genootschappen. Met name de doopsgezinden, die uitgesloten waren van de macht omdat ze niet gereformeerd waren, begonnen na 1730 met het uitgeven van spectatoriale tijdschriften, waarin tijdgenoten werden opgeroepen zich een christelijk-republikeinse deugd aan te meten. Het morele burgerschap werd voor het eerst voorgesteld als een voor iedereen geldend ideaal. Het republicanisme werd een deugd voor hen die (nog) uitgesloten waren van participatie en politieke macht.
Men streefde in die tijd niet naar verandering van de politieke orde, maar deed een appel op regenten en stadhouder om zich te houden aan de traditionele vaderlandse en republikeinse plichten. Op die manier zou de neergang van de Republiek gestuit kunnen worden. Tot 1780 was er bij de gematigde burgerij nog voldoende vertrouwen aanwezig dat een morele opwekking de Republiek van de ondergang kon redden. In de politieke arena werd de zorg om de vaderlandse welvaart immers gedeeld. Reeds in 1716 belegde raadpensionaris Slingelandt een Groote Vergadering om te proberen het staatsbestel te hervormen en de besluitvorming in de Unie te versterken. Deze poging mislukte jammerlijk in 1717. Aan het begin van de jaren 1750 probeerden democratische orangisten, de Doelisten, stadhouder Willem IV te bewegen hervormingen door te voeren. De stadhouder koos echter voor de status quo. Deze machteloosheid van hogerhand om de problemen van de Republiek op te lossen, zou uiteindelijk de verlichte en gematigde burgerij radicaliseren.
De noodzaak van politiek republicanisme
De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) deed het ancien régime uiteindelijk de das om. Op 5 augustus 1781 werd de zeeslag bij de Doggersbank voorgesteld als een overwinning van de Republiek, terwijl het in wezen een onbesliste strijd was met grote Nederlandse verliezen. De teleurstelling was enorm. Ruim een maand later gaf een pamflet uiting aan de onvrede: Aan het Volk van Nederland van Joan Derk van der Capellen tot den Pol. De toon van deze tekst was niet meer ‘moreel-spectatoriaal’, maar politiek-radicaal.
Het was een frontale aanval op het corrupte stadhouderlijk bestel, waarop de burgerbeschaving nooit greep zou kunnen krijgen. Het enige alternatief was het bewapenen van de burgerij en de daadwerkelijke strijd aan te gaan voor de republikeinse vrijheid. De echte patriot moest gaan oefenen met ‘t snaphaantje van het voorlaadgeweer! Een huurlingenleger, waarop de Oranjestadhouder steunde, was een belediging voor de republikeinse deugd van zelfverdediging. Het was een teken van democratische gezindheid om de landsverdediging in handen te geven van deugdzame burgers die zich wilden inzetten voor het algemeen belang – de res publica. De kleine Nederlandse burgerij had de eerste stap gezet op de weg naar politieke participatie.
Amsterdamsche Exercitie-Genootschap tot Nut der Schuttery
De gewapende burgerbeweging leed in 1787 een nederlaag tegen de overmacht van Pruisische troepen die stadhouder Willem V te hulp waren gekomen. De echtgenote van de stadhouder, prinses Wilhelmina, was door Goudse milities een tijdje gevangen gehouden bij Goejanverwellesluis in het huis van kaasboer Arie Leeuwenhoek en dat kon haar broer, die koning was van Pruisen, niet op zich laten zitten. De patriotten waren redeloos, reddeloos en radeloos. Wat te doen? De hervormingen op het republikeinse verval te stuiten bleven stuklopen op het gebrek aan politieke slagkracht.
De patriotten vluchtten merendeels naar Frankrijk, waar ze zich Bataven gingen noemen. Daar raakten ze onder de invloed van nieuwe ideeën die wel leidden tot een succesvolle politieke omwenteling tijdens de Franse Revolutie. Na 1789 kregen de radicale Bataven weer hoop om, dit keer met hulp van de Fransen, de stadhouder te verjagen en de republiek te herstellen op basis van burgerlijke principes.
In januari 1795 stortte het stadhouderlijk bewind in nadat Franse troepen de bevroren rivieren waren overgestoken op zoek naar voedsel en ontdekten dat het land nauwelijks meer verdedigd werd. Het duurde niet lang voordat de oud-patriotten de macht grepen. Dit keer was er geen sprake meer van een beschavingsoffensief of een moreel appel aan de machthebbers, maar van een echte politieke machtsgreep. Met de Verklaring van de Rechten van den Mensch en van den Burger van 31 januari 1795 werd het volk (alle burgers tezamen) soeverein en werden de burgerrechten veilig gesteld. Het was niet meer nodig om de burgerij te wapenen, want de vrijheid was vast verankerd in de staat; de burgers mochten van nu af aan gaan stemmen.
Democratie: vier volksraadplegingen (1787, 1798, 1801 en 1805)
Na de Franse inval in 1795 en de vlucht van de stadhouderlijke familie gingen de Nederlandse burgers doen wat de regenten altijd deden: vergaderen om tot een consensus te komen. Dit keer niet in besloten standenbijeenkomsten in kroegen en burgerzalen, maar in openbare wijkvergaderingen en vanaf 1796 in de Eerste Nationale Vergadering. Deelname aan deze vergadering was open: katholieken, joden, dissenters en kleine kooplieden en neringdoenden mochten voor het eerst meepraten.
De besluitvorming over de staatsvorm bleef moeizaam door de meningsverschillen tussen de unitarissen die een democratische eenheidsstaat voorstonden en de federalisten die een groot deel van de oude federatieve staatsvorm wilden behouden. Na lang vergaderen kwam men in 1797 tot een compromis – een hybride grondwetsvoorstel met 900 artikelen. Het ‘dikke boek’ zoals het genoemd werd, stelde een mengvorm voor van eenheidsstaat en federatieve staat die niets oploste. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis werd een volksraadpleging gehouden. De burgers konden in een referendum over het ontwerp beslissen en keurden massaal de grondwet af. Dit hele proces doet denken aan de moeizame Europese eenwording en het referendum in 2005 over de grondwet (ook een dik boekwerk).
Na de echecs van 1717 en 1787 dreigden in 1797 de hervormingen opnieuw te mislukken. Het was tijd voor een revolutie. Die kwam dan ook – begin 1798 – in de vorm van een unitarische staatsgreep. Radicalen besloten de federalisten uit de macht te zetten en een nieuwe grondwet in te voeren die definitief afrekende met het Nederlands-republikeinse overlegmodel. De staat werd rigide gecentraliseerd; er kwam een Uitvoerend Bewind – een vijfmanschap – om het bestuur krachtiger te maken en de hervormingen nu eindelijk ook daadwerkelijk door te voeren.
De staatsgreep van Daendels, juni 1798
Ook deze grondwet – de Staatsregeling – werd voorgelegd aan het volk – zonder dat orangisten en federalisten mee mochten stemmen, overigens, De opkomst was hoog (40%) en een overgrote meerderheid nam de grondwet aan. Het nieuwe bewind kreeg daardoor een democratische legitimiteit, hoewel het referendum gemanipuleerd was. Later in het jaar 1798 was men zo geschrokken door de radicale uitwerking van de revolutie, dan men de nieuwe machthebbers afzette. De structuur van Nederland bleef echter ongewijzigd, met dit verschil, dat men het niet meer aandurfde grote veranderingen door te voeren. De Republiek dreigde weer in politiek te verzanden.
Het was de expansiepolitiek van Bonaparte na 1799 die het Nederlandse overlegmodel definitief de das omdeed. Het politieke experiment, dat in 1781 was begonnen met het bewapenen van de burgerij en een hoogtepunt had bereikt in 1798, had namelijk nog weinig concrete resultaten geboekt. De republiek was op nieuwe leest geschoeid, maar had nog steeds een cultuur van collegiaal bestuur. Twee referenda hadden dat niet kunnen veranderen. In september 1801 vond binnenskamers een nieuwe coup plaats, die leidde tot de instelling van het Staatsbewind. De gewijzigde grondwet werd hierop voorgelegd aan de burgers. De animo was klein en ook nu stemde het electoraat tegen – net als in 1797. Door de thuisblijvers op te tellen bij de voorstemmers, werd alsnog een meerderheid geconstrueerd. Door dit soort manipulaties nam de politieke belangstelling van de burgerij zienderogen af.
In 1805 vond Napoleon het tijd een eenhoofdig bewind in te stellen om daarmee eindelijk de hervormingen te kunnen doorzetten die al in 1798 waren voorgesteld en nog maar mondjesmaat waren uitgevoerd. De oud-patriot Schimmelpenninck werd door hem benoemd tot raadspensionaris. De nieuwe grondwet werd ook dit keer voorgelegd aan de bevolking, maar slechts 4% kwam opdagen. Na een jaar werd Nederland een koninkrijk, toen Napoleon zijn broer Louis aan het hoofd van de staat aanstelde om zijn dynastie veilig te stellen. Dit keer zonder volksraadpleging.
De burger trekt zich terug uit de politiek
De teloorgang van de burgerparticipatie ging na het vertrek van de Bonapartes in 1813 door. De democratie stond inmiddels in een kwade reuk en de burgerij zelf was het politieke bedrijf beu. De nadruk kwam te liggen op bestuur en het technocratisch en bureaucratisch uitvoeren van moderniseringen. Burgerbewapening en volksraadplegingen hadden niet geleid tot resultaat; het eenhoofdige bewind van Louis Napoleon en later koning Willem I deden dat wel. De laatste werd alleen al hierom gesteund door menige oud-patriot.
Koning Willem I met grondwet
De grondwetten van 1814 en 1815 die het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden legitimeerden, werden zonder volksstemming afgekondigd. De burgerparticipatie was in die tijd zelfs lager dan in de 16e en 17e eeuw! De burger had het snaphaantje en de wijkvergadering verruild voor warme, huiselijke pantoffels. De ‘Oudhollandsche’ republikeinse deugden werden gedomesticeerd. De burger werd een vaderlandslievende huisvader, die zorgde voor orde in zijn gezin; “Een liefhebber van een stille bezadigde levenswijze, en van geregelde zeden’, zoals een tijdgenoot in 1797 al opmerkte. De koning deed hetzelfde voor Nederland. Het was na decennia politieke strijd en onmacht van het hoogste belang de kip van staat niet meer te storen bij het broeden. Bovendien hadden de Nederlanders zich inmiddels verzoend met de status van kleine mogendheid; de hoop op republikeinse regeneratie, die de politiek had gevoed, was gedoofd.
Pas na 1870 zou de politieke participatie opnieuw manifest worden met de opkomst van de politieke partijen en de vakbeweging – tot die tijd paste de verstandige burger ervoor het lont in het republikeinse kruitvat (of het voorlaadgeweer) te steken.
Adriaan Boiten (1958) is historicus en ZZP’er. Hij is tevens beheerder van de website www.republikanisme.nl. Hij is van plan te promoveren op de geschiedenis en evolutie van het begrip ‘staatshoofd’ (uitvoerende macht) in Nederland, met name tijdens de Bataafse Republiek.
Dit artikel verscheen eerder in De Republikein